André Demedts
Gedichten
Sinds lang
Sinds lang ben je ziek, heb
maar ga weer naar huis en
dat zich door de wind, zo
toegeeflijk, liet strelen;
de zon ging haar gang, ge-
dat ik, moe en verdwaald,
| |
Mijn wereld
Mijn wereld kromp langzaam ineen,
een huis aan de hoek van een straat,
twee linden, een tuin eromheen,
't verkeer, dat eraan voorbij gaat,
als ginder hoog, een wolkenstoet
van west naar oost, tot onverwacht
meestal, miljoenen sterren, als
speerpunten bloot, blinken bij nacht.
Op het blad van de tafel, waar
ik aan zit, een streling van licht,
vaarwel, nu wij gaan uit elkaar,
daar de dag tot afscheid verdicht,
valavond en weemoed, om niet,
twee paarden op weg naar hun stal,
't maakt geen verschil wat er geschiedt,
als ik nog draal of weggaan zal.
De ruit door mijn adem bewaasd,
is 't bord, waar ik ijlings op schrijf,
ik was hier een tijd, overlaatst,
maar vraag mij niet dat ik blijf,
geen duur is beloofd, aan alwie
geboren uit aarde en uit bloed,
wiens naam op de ruit nog ik zie,
maar spoedig wegdruppelen moet.
|
|