om zin te geven aan het feit dat ik heb bestaan, strevend naar het onvergeetbare boek of boekgedeelte dat ik zal hebben geschreven. Ik wil niet in de tijd verdwijnen, ik verzet mij tegen de definitieve vervaging, ik heb geleefd en heb voetafdrukken nagelaten, ik was aanwezig, mijn ambitie was de dood te slim af te zijn. Ik haast me, ik haast me’ (179). Dit haast-motief komt in allerlei variaties terug.
Hoe overleven? In principe kan het ook als politicus of als wielrenner, maar de ik-persoon heeft talent als schrijver en moet dan ook via zijn literair werk de poort van de eeuwigheid inbeuken. Zijn Voorlandt-boek is niet enkel een hommage aan de auteur die hem behoed heeft voor versuffing in het uitgeversvak (en dus ook voor de vergetelheid), maar vooral een nieuwe poging tot zelfbevestiging; door Voorlandt te fictionaliseren maakt hij diens overleven veel problematischer, maar vergroot hij zijn eigen kansen.
De kunstenaar ‘kan geen andere ambitie hebben dan het onvergeetbare werk te creëren; een schrijver leeft uitsluitend om het onvergeetbare boek te schrijven’ (24). Brouwers kan bij die gelegenheid meteen zijn rijke agressie kwijt tegen de hobbyïsten, die hij gemakshalve ‘vervelende huismoedertjes’ (23) noemt die ‘geschreven impressietjes’ (23) maken en dat ‘lekker artistiek bezig zijn’ noemen (23); ‘Ik heb te veel respect voor kunst en kunstenaars gekregen om mij niet geaffronteerd te voelen... door het huishouden in hun ontwikkeling geremd voelende klokhennen’ (23). Kunst plaatst hij op het allerhoogste voetstuk; met een calvinistisch trekje eist hij dat de kunstenaar 24 uur op 24 aan zijn taak besteedt.
De Brouwers-lezer zal in het voorgaande gegevens ontdekken die ook in vorige boeken domineerden; vrij nieuw daarentegen is de beschrijving van het schrijfproces. Soms neigt het werk hierin naar het te nadrukkelijk explicatieve, maar meestal is er een geraffineerd-originele combinatie met de praktische realisatie.
‘Veel van mijn literaire werk is voortgekomen doordat ik het eerst heb gedroomd’ (9). Het ik-personage heeft ‘leesdromen’: het leest in zijn droom teksten die het na z'n ontwaken onmiddellijk in een schrift noteert. Deze teksten kan het ongewijzigd in zijn boeken overnemen. Tijdens het droomlezen ontstaan er beelden en associaties die ergens uit een diep onderbewustzijn opduiken. Het droompersonage is niet het ik-personage van de roman, maar de dromer identificeert zich met het gedroomde ‘zo, dat ik zelfs denk te hebben gedroomd over mijzelf in de gestalte van het in de droomtekst opgevoerde romanpersonage’ (10). Deze beschrijving relativeert de hoogstaande rol van de kunstenaar (hij is