‘Als alles dood is, waarom ik niet?’ denkt zij. Haar vader, haar moeder, buren en vrienden? Nergens een lijk. Maar er is water dat door wind en regen gezuiverd wordt, water dat niet bedorven is en de stad ligt niet in puin. ‘En aan de rand van een goed bewaard plein stonden nog altijd de juiste gevels, als kant aan een onderjurk.’ Dit citaat om een voorbeeld van de frisse toon en stijl van het verhaal te geven. Terwijl het meisje door de winkelstraten zwerft wordt ze opgemerkt door een jongen, die in een kastanjeboom geklommen is om stad en omgeving te verkennen. ‘Hij keek in de richting van het station en verstijfde. “Godverdomme,” zei hij zachtjes.’ Wij halen de passage aan om erop te wijzen dat Van Daele niet voor een ruig woord en straks evenmin voor seks en alles wat er verband mee houdt terugschrikt.
Den reine is alles rein. Hij poogt de waarheid over dingen die een halve eeuw geleden taboe waren van hun onzindelijke aankleefsels te ontdoen door ze in hun ware zingeving te herstellen. De jongen is voor dé ramp copywriter geweest op een reclamekantoor en zal nu als een herboren Adam zijn Eva ontmoeten. Hij beseft dat ‘alles voortdurend wat anders wordt, maar dat er toch iets is, de herinnering, die je tot dezelfde mens van alle tijden maakt.’ Zij worden man en vrouw ergens op een oude zolder en daarna bakt hij brood.
Zoals het verhaald wordt, zo vlekkeloos en bezield, doet het aan Andersen denken. ‘Niets op aarde was er dat de hele wereld helemaal kon vernietigen.’ De jongen wil handelen, scheppen, voortbrengen. ‘Ik denk dat de mensen het in zich hebben om iets te maken waar niemand ooit kan aan wennen’ en tegelijk werd het hem duidelijk dat er ‘niets op aarde was dat de hele wereld helemaal kon vernietigen.’ Nu het meisje een kind verwacht besluiten zij in de natuur te gaan wonen, op een oude kleine boerderij, waar zij vanzelf zullen ontdekken wat hun te doen staat door het noodzakelijke te verrichten. Nu weet de jongen: ‘Schrijven was schrijven overbodig maken.’ Meteen ervaart en beseft hij het: de mens was een boer en hij zal het opnieuw worden om een bewoonbare wereld te maken. Het meisje zegt: ‘Tevredenheid dàt kan de mens genezen’ van onvoldaanheid, angst en verdriet.
In die sfeer wordt het kind geboren. Zijn ouders zouden gelukkig zijn, nevens elkaar ‘onder een deken om samen in dezelfde warmte te liggen.’ Dat was het mooiste wat de beschaving had voortgebracht. Maar hij weet en ook zij beseft het dat zij aan de gevolgen van de ramp die de wereld teisterde ziek geworden is. Er verscheen een donkere vlek op haar lichaam, getuige van een kwaal die het langzaam zal verwoesten. ‘Als het héél erg wordt, zou je... zou je dan willen helpen?’ Om waardig te