De laatste ronde
Abracadabra
‘Moderne kunst is voor mij vaak abracadabra’, zei Johan Fabricius aan een interviewer toen hij tachtig werd. Hij sprak zich scherper uit dan we van hem gewoon zijn en dus verwachtten. ‘Soms maak ik me wel eens kwaad als ik de pretentie zie die daar mee gepaard gaat. Ze zitten zo hoog te paard, de heren en dames, ze hebben de musea achter zich, ze hebben de kritiek mee en ze worden ingepakt met subsidies, contraprestaties en de rest. Het eenvoudig, eerlijk vakmanschap, het handwerk bestaat nauwelijks meer, al denk ik in een optimistische bui soms dat er een kentering gaat komen. Ik luister graag naar het t.v.-programma “Jonge mensen op weg naar het concertpodium” en ik denk dan: “Wat heerlijk, die jongelui kennen allemaal hun vak”. Je kunt niet op een podium gaan staan met een viool zonder dat je die viool ook bespelen kunt, zonder dat je het vak grondig hebt geleerd. Maar in de schilderkunst! Je hoeft absoluut niets meer te kunnen in de traditionele zin van het woord, je hoeft niet geworsteld te hebben om je vak onder de knie te krijgen.’
Niet minder graag dan Fabricius luistert naar jonge muzikanten die hun vak kennen, kijk ik uit naar verschijnselen van een schilderkunstige kentering. Vaak echter weet ik niet zeker of ik erop mag voortgaan en, zo ja, in hoe ver.
Ik meende te weten wat het betekende dat onze vier grootste banken in de ene straat na de andere, tegen elkaar op en naast elkaar een nieuw bijkantoor openden. Zij streken de winst van onze verarming op. Ik weet echter helemaal niet zeker of het een verschijnsel van de mij en Johan dierbare kentering is dat tegenwoordig tussen de bijkantoren straks evenveel nieuwe kunsthandels worden geopend waarin laat-negentiende-eeuwse meesterwerken van wansmaak, veel schaapjes met een herder in de heide, scharlakenrode schaakspelende kardinalen, de vrouw en de dochter van de schilder opgedirkt als zondagse boerinnen breiend vóór een venster met kleine ruitjes, worden te koop gesteld met een plechtigheid de Gioconda waardig.
Men hield ons voor en wij geloofden dat het de uitvinding en ontwikkeling van de fotografie was die de schilders in paniek het impressionisme had doen binnenvluchten, daarna het expressionisme, kubisme, futurisme, neorealisme, dadaïsme, nonfigurativisme en noem maar op. We kregen de indruk dat ze nu stilaan buiten adem raken en geneigd zich weer te verzoenen met de primordiale nederige nabootsing van de natuur. De knapsten die daar het best in slagen stellen nu zonder merkbare