Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125
(1980)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 772]
| |
Kroniek
| |
[pagina 773]
| |
F.B. Pinion bezorgde, naar het model van zijn gelijkaardige handleidingen voor Thomas Hardy, Jane Austen en de Brontës, A.D.H. Lawrence CompanionGa naar eind4.. Het is een compilatiewerk dat, zoals de ondertitel ‘Life, Thought and Work’ suggereert, in een half dozijn hoofdstukken, een postscriptum en vier aanhangsels, informatie brengt over het leven, de levensbeschouwing en het werk van Lawrence. Een originele beoordeling of nieuwe inzichten zijn hier niet te verwachten. Feitenmateriaal is wat de auteur vooral wil brengen en daarbij heeft hij zich blijkbaar zelden de vraag gesteld of dat materiaal ook literair relevant is. In het hoofdstuk ‘Thought Adventures’, dat een overzicht geeft van Lawrence's levensfilosofie, is de methode van Pinion om op zo weinig mogelijk bladzijden zoveel mogelijk gegevens bij elkaar te brengen, nog het minst op haar plaats. De uitspraken van Lawrence over 1001 aspecten van het leven waren vaak vaag, verward en verwarrend. Door ze hier op enkele bladzijden samen te persen wordt die chaotische indruk nog versterkt. Wat, over verschillende jaren en werken gespreid, slechts vaag of contradictorisch was, wordt absurd. Als er ooit een schrijversfilosofie geweest is die door haar innerlijke spanningen en haar voortdurende evolutie niet anders dan in een lange, voorzichtige en veelzijdige discussie te vatten was, dan was het wel die van Lawrence. Van die hele dynamiek blijft in dit overladen hoofdstuk hoegenaamd niets over. Het eerder bondige overzicht van de poëzie overloopt braaf de thema's van een aantal afzonderlijke gedichten en is doorspekt met korte en tameljk negatieve appreciaties, maar brengt verder niets nieuws. En met het overzicht van het prozawerk gaat het al niet veel beter. Hier geeft Pinion zich wat meer armslag, maar het accent blijft al te duidelijk op het gewoon verschaffen van informatie liggen. Het zeven bladzijden tellende postscriptum tracht wel enkele algemene conclusies te trekken, maar daarbij stelt de auteur zich dan zo negatief of zo aarzelend op, dat men zich onwillekeurig gaat afvragen waarom hij aan deze studie dan zoveel energie heeft willen spenderen. Met zijn overvloed aan faciel resumé en parafrase is dit een schoolvoorbeeld van het soort pseudo-kritiek dat de grondige, persoonlijke lectuur van de behandelde auteur eerder in de weg staat dan bevordert.
Het opzet dat Keith Sagar in zijn D.H. Lawrence: A calendar of his works gehad heeftGa naar eind5., is eigenlijk ook ‘maar’ informatief, maar dat neemt niet weg dat het een van de nuttigste referentiewerken is die de jongste jaren over Lawrence verschenen zijn. De auteur kent het werk van Lawrence zeer goed. In 1966 publiceerde hij The Art of D.H. LawrenceGa naar eind6., onlangs verscheen van hem nog een nieuwe biografie van Lawrence (waarover dadelijk meer), | |
[pagina 774]
| |
hij is aangezocht om het tweede deel van The Letters te verzorgen en werkt ook nog aan een nieuwe studie van het oeuvre van Lawrence. Wat hij in deze Calendar aan materiaal bijeengebracht heeft, is de vrucht van vele jaren monnikenwerk. Hoofdbrok van het boek is natuurlijk de Calendar zelf (190 blz.). In korte hoofdstukjes volgt hij hierin het werk van Lawrence op de voet, eerst van jaar tot jaar en vanaf 1912 van maand tot maand. Elk hoofdstuk geeft onder het jaartal, of gebeurlijk de maand, de adressen op waar Lawrence in die periode gewoond heeftGa naar eind7., een zeer bondig overzicht van zijn literaire activiteiten en ten slotte een zo juist mogelijke datering van al zijn bekend werk (schilderwerk inbegrepen) aan de hand van kort-geciteerde verwijzingen naar dat werk, vooral in zijn eigen briefwisseling uiteraard, maar ook in andere autobiografische teksten en in aantekeningen van tijdgenoten. Het verzamelen en vergelijken van al dit erg verspreide materiaal moet wel een bijzonder moeilijke maar daarom juist zo nuttige opgave geweest zijn. Lawrence kon zeer slordig zijn. Zijn wankele gezondheidstoestand, zijn obsessieve schrijfdrift en zijn algemene rusteloosheid zullen daar allemaal wel toe bijgedragen hebben. Wat er ook van zij, feit is dat hijzelf nooit briefwisseling van anderen bewaarde en zijn eigen brieven niet altijd, of soms verkeerd, dateerde.Ga naar eind8. Hetzelfde geldt trouwens voor de manuscripten van zijn werk. Vandaar dat een betrouwbare datering van al wat hij schreef niet alleen lastig, maar meteen ook bijzonder belangrijk wordt: het belang en de moeilijkheid zijn tenslotte twee aspecten van een zelfde probleem. Ik geef maar één voorbeeld. In een brief van 11 maart 1913 aan Edward Garnett geeft Lawrence een uitvoerige beschrijving van een roman die hij half af heeft: ‘nobody will ever dare to publish it... I love and adore this new book. It's all crude as yet... but I think it's great - so really a stratum deeper than I think anybody has ever gone, etc. etc.’. Tot hiertoe werd dit vrijwel algemeen als commentaar op The Sisters (de voorloper van The Rainbow en Women in Love) geïnterpreteerd, zelfs nog door James T. Boulton in de nieuwe editie van The Letters (p. 526). Welnu, Sagar bewijst, data in de hand, dat dit uitgesloten is en dat in feite The Insurrection of Miss Houghton wordt bedoeld, een onafgewerkte roman die verloren gegaan is. Het tweede gedeelte van dit belangrijke boek (76 blz.) brengt dan nog een volledige lijst van alle bekende manuscripten van Lawrence met hun huidige bewaarplaats, voor zover die bekend is. Ook dàt is natuurlijk voor het Lawrence-onderzoek van het allergrootste praktische nut. Het is alleen spijtig dat in een werk van dit kaliber aan de verbetering van de drukproeven niet wat meer zorg werd besteed en het is te hopen dat de auteur zich als Editor van Deel 7 der Letters zal laten bijstaan voor het ontcijferen | |
[pagina 775]
| |
van het Duits, dat Lawrence nogal eens gebruikt. De ‘higestuhl’, waarop Lawrence, volgens Sagars lezing, in Bandol in zijn tuin lag (p. 190), zal in ieder geval wel een ‘Liegestuhl’ geweest zijn!
In vergelijking met deze bescheiden maar bijzonder nuttige Calendar is de nieuwe biografie die Sagar van Lawrence schreef een grote ontgoocheling. The Life of D.H. Lawrence, An illustrated BiographyGa naar eind9., is zeer ambitieus opgevat, van royaal formaat en rijkelijk geïllustreerd. Maar de vaak zeldzame foto's behoren eigenlijk tot het beste van wat het boek te bieden heeft. De tekst brengt niet alleen niets nieuws, hij verschaft ook geen enkel nieuw inzicht. Het blijft tenslotte bij een opeenstapeling van feiten en feitjes die allemaal eerder al wel eens hier of daar gepubliceerd waren, maar wat het boek schromelijk ontbreekt is een algemene persoonlijke visie die al dit materiaal formeel ordent en interpreteert, om op die manier te komen tot een overtuigend beeld van een levende mens. Dan is me Harry T. Moore's LifeGa naar eind10., in al zijn onvolledigheid, of Emile Delavenay's D.H. Lawrence, L'homme et la genèse de son oeuvreGa naar eind11., in al zijn partijdigheid ten gunste van Frieda Lawrence, of de rijke mozaïek van Edward Nehls' D.H. Lawrence: A Composite BiographyGa naar eind12. een heel stuk liever. En ik heb over Lawrence meer geleerd uit de honderd bladzijden tellende gelegenheidsstudie van Alastair Niven, D.H. Lawrence, The writer and his workGa naar eind13., dan uit de 250 bladzijden van Sagars biografie. Ook de tweede- en derderangsfiguren komen zeer slecht tot hun recht. Op minder dan één bladzijde (cf. p. 51 en 53) wordt de kapitale eerste ontmoeting met Frieda afgehandeld, een gebeurtenis die nochtans de rest van zijn leven zou bepalen, en de dood van zijn moeder, die hij nooit helemaal te boven gekomen is, moet het met een paar regels stellen. Het boek krioelt van de citaten en ik heb de indruk dat ze in lengte zo ongeveer tegen Sagars eigen tekst moeten opwegen. De meeste van deze citaten zijn voldoende bekend, maar Sagar heeft de bijzonder irriterende gewoonte om de interessantste af te breken net op het ogenblik dat ze interessant worden. Zo citeert hij op blz. 71 van de beroemde uitspraak die Lawrence over zijn revolutionaire conceptie van het personage in The Rainbow deed, enkel het laatste zinnetje, maar van de essentiële passage die eraan voorafgaat rept hij met geen woord. Kennelijk was bij de voorbereiding van deze biografie meer dan voldoende materiaal voorhanden om de dramatische spanningen van dit intense schrijversleven te doen herleven, maar Sagar ontluistert ook de meest bewogen en betekenisvolle feiten, door ze koel en onverteerd op een chronologisch rijtje te plaatsen. | |
[pagina 776]
| |
Ook het werk van Paul Delany, D.H. Lawrence's Nightmare. The Writer and His Circle in the Years of the Great WarGa naar eind14., is onverbloemd biografisch, maar door zich zorgvuldig op de vier belangrijke oorlogsjaren uit het leven van Lawrence te concentreren waren zijn kansen om iets origineels te brengen veel groter, en Delany heeft daar passend gebruik van gemaakt. Het materiaal dat hij te verwerken had, moet nochtans enorm geweest zijn. In deze vier jaren schreef of beëindigde Lawrence - naast honderden brieven - o.a. zijn betekenisvolle ‘Study of Thomas Hardy’, zijn twee meesterwerken The Rainbow en Women in Love, Twilight in Italy, The Merry-Go-Round en een aantal verhalen, gedichten en essays, hij onderhield nauwe betrekkingen met mensen als Gilbert Cannan en Mary Barrie, John Middleton Murry en Katherine Mansfield, E.M. Forster, Mark Gertler, S.S. Koteliansky, Lady Ottoline Morrell, Bertrand Russell, en hij veranderde niet minder dan negenmaal van adres. En dan zeg ik nog niets over de diepgaande invloed van het nochtans verre oorlogsgeweld en van het meer tastbare crisisklimaat in Engeland op zijn dagelijkse gemoedstoestand, zijn hele levenshouding en natuurlijk ook zijn werk. Delany heeft de periode zorgvuldig uitgeplozen en gedocumenteerd en zijn grote verdienste is dat hij zelden of nooit zijn vat op al dit materiaal verloren heeft. Het enige gevaar is - en ik denk hier aan de ondertitel van het boek, ‘The Writer and His Circle’ - dat Delany over die kring zóveel afweet dat Lawrence zelf af en toe wel eens op het achterplan raakt. Een andere zwakke kant van het boek is dat het de biografische en de literaire aspecten van Lawrence niet dichter bij elkaar brengt. In het begin blijven die literaire aspecten zelfs veeleer op de achtergrond, en waar ze toch in de belangstelling komen slaagt Delany er niet altijd in ze voldoende in het biografisch materiaal te integreren. Met een persoonlijkheid als Lawrence in de titelrol blijft het natuurlijk altijd wel een in se boeiend verhaal, die voor de auteur zo verschrikkelijke oorlogsjaren, maar op de literaire relevantie ervan had ik graag wat meer nadruk gehad. Nauwgezet in haar opzoekingen, met zwier geschreven en door haar concentratie op vier kapitale jaren uit een bijzonder gevuld leven van een uitzonderlijke diepgang en gezag, blijft deze studie een der meest bevredigende van de jongste jaren.
Veruit het belangrijkste project van dit herdenkingsjaar is echter de volledige uitgave van alle bekende brieven, onder de titel The Letters of D.H. LawrenceGa naar eind15.. Er waren tot hiertoe twee edities van zijn correspondentie, maar het was eigenlijk niet zo moeilijk om de kwaliteit hiervan te overtreffen. Amper een paar jaar na de dood van Lawrence bezorgde zijn vriend Aldous Huxley een selectie uit zijn brievenGa naar eind16., die - zo dicht bij de | |
[pagina 777]
| |
feiten - uiteraard zeer beperkt bleef. Maar ze bevatte toch voldoende belangrijk materiaal om aan te tonen dat Lawrence als briefschrijver uitzonderlijke kwaliteiten had. Pas dertig jaar later bezorgde de biograaf van Lawrence, Harry T. Moore, een tweede editie, The Collected LettersGa naar eind17., en hoewel hierin een paar duizend brieven waren opgenomen, liet ze qua volledigheid, betrouwbaarheid en begeleidende commentaar nogal wat te wensen over, al is het misschien niet helemaal fair daarvoor Harry T. Moore geheel de schuld te geven: hij deed, in die tijd en met de middelen waarover hij beschikte, wat hij kon, en dat was, alles wel beschouwd, toch al heel veel. Maar intussen is heelwat meer correspondentie aan het licht gekomen en sporadisch uitgegeven. Lawrence schreef vele duizenden brieven en het is geweten dat er daarvan ongeveer vijfduizend vijfhonderd bewaard zijn gebleven. Het spreekt dan ook vanzelf dat sedert jaren uitgekeken werd naar een volledige en kritische editie die de nodige wetenschappelijke waarborgen zou bieden. Met die publikatie is Cambridge University Press thans van wal gestoken en het belooft inderdaad een van de meest waardevolle bijdragen tot de Lawrence-studie van dit en de komende jaren te worden. Bij een auteur die zich zo intens heeft uitgeleefd in zijn scheppend werk is, zoals ik zei, àlle autobiografisch materiaal uiteraard van meer dan gewoon belang, maar als dat materiaal daarbij ook nog intrinsieke literaire waarde heeft, dan wordt het belang ervan echt uitzonderlijk.
Deze nieuwe editie is in zeven volumes opgevat, met een achtste deel als Index. Het eerste deel, waarvan de algemene presentatie wel wat academisch aandoet in de minder goede betekenis van het woord, bevat als inleidend materiaal o.a. een nuttige genealogische tabel van de hele Lawrence-clan, een gedetailleerde chronologie van zijn leven voor de periode 1885-1913, zeven kaarten waarop zijn vele verplaatsingen te volgen zijn en een twintig bladzijden tellende inleiding. Verder geeft het boek ook een aantal goed-gekozen illustraties en de gebruikelijke beknopte voetnoten, die elke allusie of referentie verklaren die op de één of andere manier aan duidelijkheid te wensen overlaten. De inleiding probeert niet om een volwaardig biografisch overzicht te geven van de betrokken periode of een literaire appreciatie van de opgenomen brieven. Haar bedoeling is veeleer, zegt James T. Boulton, Editor van dit deel en General Editor van de hele serie, ‘een kritische beoordeling te bieden van de mens die Lawrence was gedurende de door een bepaald deel bestreken jaren, de belangrijkste gebeurtenissen of ervaringen die bijgedragen hebben tot zijn vorming en de voornaamste mensen die hij gekend heeft.’ (p. XIII). Dit laatste is vooral | |
[pagina 778]
| |
nuttig omdat het verdere identificatie van een groot aantal geadresseerden in de loop van het boek zelf overbodig maakt. Dit eerste deel bestrijkt de jaren 1901-1913. Lawrence is wel in 1885 geboren, maar de allereerste ‘brief’ die van hem bekend is dateert waarschijnlijk van september 1901. Ik moet dat woordje ‘brief’ wel relativeren, want niet zonder ironie stelt men vast dat het allereerste bekende geschrift van deze hyperpersoonlijke, geëngageerde briefschrijver een volstrekt onpersoonlijke sollicitatiebrief is, die hem dan nog door zijn oudste broer zou zijn voorgeschreven! De laatste van de 580 hier opgenomen brieven is gericht aan zijn vriendin Helen Corke en gedateerd 29 mei 1913. Tussen beide herleven, gedeeltelijk althans, de ‘Lehrjahre’ van Lawrence. Op het einde van de periode zouden dan de ‘Wanderjahre’ beginnen en die vulden, afgezien van een gedwongen en dan nog zeer relatieve stabiliteit in de vier oorlogsjaren, de rest van zijn bewogen leven. Wat dit eerste deel biedt is een levendig beeld van een jonge man die zijn weg zoekt, die geleidelijk zijn onvolwassenheid verliest, naar zelfvertrouwen, overtuigingen en zekerheden groeit. Zó uitzonderlijk is dat op het eerste gezicht allemaal niet, ware het niet dat alles met zo'n onafwijsbare intensiteit gebeurt en later ook zo vaak en dwingend zijn weg vindt in het scheppend werk. Ingrediënten van deze periode zijn alvast: het einde van zijn studie, zijn relaties met familieleden en vrienden, zijn verrassend-rijke lectuur in verschillende talen (hij citeert geregeld uit het Frans, het Duits, het Latijn), zijn zin en liefde voor de natuur, zijn eerste pennevruchten, een godsdienstige crisis. Wat zijn relaties betreft is het wel opvallend dat de overgrote meerderheid van zijn correspondenten vrouwen zijn: Jessie Chambers, Louie Burrows, Blanche Jennings, Agnes Holt, Alice Dax, Helen Corke, Frieda Weekley, én natuurlijk zijn moeder. Over de uitzonderlijke invloed van Jessie Chambers en zijn moeder is al genoeg geschreven, door de betrokkenen zelf of door vele anderen. Op Frieda Weekley kom ik dadelijk terug. Alleen met Blanche Jennings schijnen de banden nagenoeg aseksueel geweest te zijn. Ze was blijkbaar een gedroomde confidente voor Lawrence, een zeldzaam verwante ziel bij wie hij zonder veel schroom zijn hart kon uitstorten. De reden is misschien wel dat de fysische afstand tussen beiden groter was dan gewoonlijk, zodat hij zich gereder kon bloot geven. Het is in ieder geval treffend hoeveel langer, meer verzorgd, meer literair, maar daarom niet minder direct, de aan haar gerichte brieven zijn. Hij wil duidelijk ook indruk maken met zijn eruditie. Het verschil in toon is b.v. opvallend in twee opeenvolgende brieven, de eerste aan Louie Burrows (23 jan. 1910): ‘Do not be cross with me if I do not write letters, I scribble so much, I can only set to a letter with greatest difficulty.’ (p. | |
[pagina 779]
| |
152). In de brief aan Blanche Jennings wordt het: ‘I have been writing like the devil lately - I suppose He is a literary gentleman - so have had no epistolary energy. Tonight I am taking a rest, having exhausted my immediate duties and my inclinations.’ (p. 153). Voor Blanche Jennings maakt hij ook een, niet altijd flatterende, vergelijking tussen drie van zijn liefjes: Agnes Holt, Jessie Chambers en Helen Corke (pp. 153-4). Maar ook elders schijnt hij er een pervers genoegen in te scheppen zijn verschillende vriendinnen tegen elkaar uit te spelen. Zo b.v. Jessie Chambers tegen Louie Burrows (passim), Agnes Holt (p. 146), Helen Corke (p. 158) en Alice Dax (p. 157); Agnes Holt tegen Helen Corke (p. 160); Helen Corke tegen een niet nader geïdentificeerde Gussy (p. 286). Met Louie Burrows bespreekt hij zijn verhouding met Jessie Chambers, Agnes Holt en met een niet bij name genoemd meisje (p. 208) in een brief die eindigt met de woorden: ‘Nay, my love, don't doubt me. I love you truly.’, terwijl hij een maand later aan Jessie Chambers verklaart ‘the best man in me belongs to you.’ (c. 25 jan. 1911, p. 221). Zeer betekenisvol is ook hoe vaak bij deze oneindig-rusteloze man in zijn relaties met vrouwen een overweldigend verlangen naar rust domineerde. Zo aan Louie Burrows: ‘I wish thou wert here. Somebody to rest with -’ (p. 198), of nog: ‘I do want you to be peaceful with’ (p. 208). En het stemt wel tot nadenken te vernemen dat hij, als hij over wat meer geld beschikt had, zeer waarschijnlijk met Louie Burrows zou zijn getrouwd. Wat daarna van zijn schrijverscarrière geworden zou zijn, blijft een groot vraagteken. Maar elke gissing verliest haar zin bij de verschijning van Frieda Weekley, de unieke, of misschien wel de enige vrouw wier vitaliteit tegen die van Lawrence opgewassen was. In de tijd tussen eind 1910 en begin 1912 was Lawrence in volle crisisperiode: hij breekt zijn verloving met Jessie Chambers en verlooft zich met Louie Burrows, verliest zijn moeder, krijgt een longontsteking die hem verplicht zijn leraarscarrière op te geven, breekt zijn verloving met Louie Burrows en dan, in maart 1912 (de juiste dag is niet bekend), ontmoet hij voor het eerst Frieda Weekley, de echtgenote van een van zijn oud-professoren. De rest is gemeengoed: liefde op het eerste gezicht, de overhaaste vlucht met Frieda, die haar man en kinderen in de steek laat, en het begin van een stormachtige relatie die zal duren tot aan Lawrences dood en die, met al haar ups en downs, een onmiskenbaar stempel heeft gedrukt op de rest van zijn leven en werk. Het is geenszins overdreven te beweren dat, zonder Frieda, Lawrence nooit de schrijver zou zijn geweest die hij geworden is. Het is zelfs mogelijk dat hij, met alle tegenslag en miskenning die hij gekend heeft en zonder hààr steun, het schrijven nooit zou hebben volge- | |
[pagina 780]
| |
houden. De enorme invloed van die eerste maanden met Frieda is hier prachtig te volgen. Tot dan toe had hij een tamelijk afstandelijke, fatalistische houding tegenover de liefde aangenomen, of toch leren aannemen. Op 1 november 1909 kon hij b.v. nog aan Blanche Jennings schrijven (over Agnes Holt): ‘I have got a new girl down here: you know my kind, a girl to whom I gas. She is very nice, and takes me seriously: which is unwisdom. I do not believe in love: mon Dieu, I don't, not for me.’ (p. 141). Maar van het ogenblik dat Mrs Weekley ten toneele verschijnt is de metamorfose bliksemsnel en compleet. Opeens is de liefde geen spel meer, hij gaat zelfs het heilig karakter ervan affirmeren (pp. 400-402) en meteen verandert ook het karakter van de briefwisseling helemaal. Er komt een gejaagdheid, een ritmeversnelling over de brieven die de laatste 200 bladzijden van dit boek een bepaald dramatische wending geven. Zowel Lawrence als wat hij schrijft is vol van Frieda en ware het niet dat er ook een aantal zeer belangrijke brieven in voorkomen aan Edward Garnett, die de roi van confident schijnt overgenomen te hebben, het laatste gedeelte zou volledig en niet ten onrechte door haar worden gedomineerd. De woorden die hij op 29 maart 1913, in de allerlaatste brief van het boek, aan Helen Corke schrijft: ‘You would be surprised, how I am married - or how married I am. And this is the best I have known, or ever shall know.’ (p. 553) vormen dan ook een bijzonder passend besluit voor een veelbelovend eerste deel van wat ongetwijfeld een monumentale editie wordt. In een strikt-wetenschappelijke uitgave als deze, waarin een zo groot mogelijke volledigheid nagestreefd wordt, is het natuurlijk onvermijdelijk dat ook een aantal banaliteiten zijn opgenomen, waarvan het belang niet zo direct duidelijk is. Maar per slot van rekening is dit een zeer kleine prijs die men betaalt voor een uitgave die betrouwbaar is en voor de vele, vele bladzijden die gewoonweg essentieel zijn - essentieel dan in de dubbele zin dat ze onontbeerlijk zijn voor een grondige kennis van Lawrence en zijn werk of omdat ze onmiskenbaar intrinsieke literaire waarde hebben. Voor wie Lawrence alleen als meesterlijk briefschrijver wil leren kennen is dit wellicht niet de ideale uitgave: zo'n lezer zou met een keuze uit de allerbeste brieven volstaan. Maar voor de ernstige Lawrence-studie is een volledige editie als deze een onmisbaar werkinstrument. Het woordje ‘volledig’ moet hier nochtans nader worden verklaard. Als ik zeg ‘volledig’, dan betekent dat in de eerste plaats dat alle tot hiertoe in diverse en soms minder toegankelijke of uitgeputte publikaties verspreide brievenGa naar eind18. voor de eerste keer allemaal samengebracht en op uniforme manier bewerkt en uitgegeven zijn. Het aantal nooit tevoren gepubliceerde brieven dat is opgenomen blijft relatief gering en is in ieder | |
[pagina 781]
| |
geval kleiner dan ik verwacht en ook wel gehoopt had. Qua inhoud zijn ze doorgaans ook weinig spectaculair of revelerend, op een paar zeer treffende uitzonderingen na. Ik denk b.v. aan brieven gericht aan Reverend Robert Reid, aan Helen Corke en aan Arthur McLeod. Maar de grote verdienste van The Letters ligt in ieder geval dus niet zozeer in de publikatie van onuitgegeven materiaal, als in de verzameling, datering en chronologische rangschikking van al wat aan correspondentie van Lawrence bewaard gebleven is en bekend. Het gevolg is een enorme winst aan continuïteit in de documentatie van zijn ontwikkeling. Nooit tevoren is het mogelijk geweest die ontwikkeling van zo dichtbij en a.h.w. van binnen uit te volgen. In rijkdom moet deze briefwisseling waarschijnlijk wel een unicum zijn en, met de algemene verspreiding van de telefoon en de ermee gepaard gaande vergankelijkheid van het woord, zal het ook wel een unicum blijven. Voor de oningewijde lezer moet in verband met deze volledigheid en deze continuïteit nochtans enig voorbehoud worden gemaakt, niet zozeer tegen deze uitgave op zichzelf, als tegen het vaak misleidend karakter van correspondentie in 't algemeen, meer bepaald dan in tegenstelling tot de publikatie van b.v. dagboeken. Van een normaal bijgehouden dagboek dat in zijn geheel bewaard gebleven is, kan een zekere natuurlijke continuïteit worden verwacht. En zelfs als er belangrijke hiaten in voorkomen, dan hebben die gewoonlijk nog een duidbare betekenis, omdat doorgaans mag worden verondersteld dat een auteur niet zonder reden belangrijke aspecten of hele perioden van zijn leven verzwijgt. Of die reden en die betekenis altijd gemakkelijk te achterhalen zijn, blijft natuurlijk een andere zaak. Maar met de continuïteit van een briefwisseling is het heel anders gesteld. Hier zijn eventuele lacunes veel gemakkelijker arbitrair en dus zinloos, omdat het zeer vaak van louter toevallige omstandigheden afhangt of bepaalde of zelfs hele reeksen brieven al dan niet bewaard gebleven zijn. Bijgevolg is hier ook het gevaar veel groter dat ongemerkt bepaalde leemten optreden die het totaalbeeld op onverklaarbare wijze vertekenen, omdat ze te wijten zijn aan uiterlijke omstandigheden die weinig of niets met logica te maken hebben. In dit eerste deel van The Letters is dit b.v. al zeer duidelijk het geval, omdat door het verloren gaan van een aantal brieven de proporties ernstig verwrongen zijn. Zo komt Louie Burrows, die met nogal wat aan haar gerichte brieven vertegenwoordigd is, als veel belangrijker voor dan haar rivale Jessie Chambers, of zelfs dan zijn moeder, ofschoon geweten is dat beide laatsten de determinerende invloeden geweest zijn uit zijn jeugd. Maar na de definitieve breuk met Lawrence heeft Jessie Chambers al die onschatbare brieven, waarin hij haar zijn hart uit- | |
[pagina 782]
| |
stortte met een onbevangenheid die alleen in de jeugd mogelijk is, vernietigd en er zijn alleen enkele nietige fragmenten of referenties in haar eigen memoires overgebleven. Deze brieven moeten tot de allerbelangrijkste behoren die hij in die beslissende jeugdjaren geschreven heeft. Maar ze zijn onherroepelijk vernietigd en het is een tragisch verlies. Erger nog is de verdwijning van de bijna honderd brieven die Lawrence vanuit Croydon gedurende bijna twee jaar wekelijks aan zijn moeder schreef. Het is meer dan waarschijnlijk dat dit inderdaad de belangrijkste brieven uit zijn jeugd waren, maar ook zij zijn verdwenen en naar de inhoud ervan kunnen we alleen nog raden. Ook Agnes Holt, een meisje met wie Lawrence op een bepaald ogenblik in het huwelijk wou treden, vernietigde alle brieven die ze van Lawrence gekregen had. En Alice Dax, die model stond voor Clara Dawes in Sons and Lovers en eveneens een diepgaande invloed moet hebben gehad (‘I gave him sex’, verklapte ze later aan een vriendin), komt hier niet tot haar recht, onvermijdelijk, zou ik zeggen, omdat Lawrence met deze gehuwde vrouw wel een geheime fysieke relatie maar uiteraard moeilijk de open intieme briefwisseling kon hebben die hij met Jessie Chambers, Blanche Jennings of Louie Burrows had. Met dit soort onvermijdelijke vertekeningen moet bij de lectuur van The Letters terdege rekening worden gehouden. Maar ze doen zeker in niets afbreuk aan de enorme waarde en verdiensten van dit in bijnaGa naar eind19. alle opzichten verzorgde, betrouwbare en indrukwekkende boekdeel. Dit werk wordt beslist een passende hulde aan de schrijver die, vijftig jaar na zijn dood, nog maar weinig verloren heeft van de literaire vitaliteit die zijn leven zo merkwaardig maakte. |
|