| |
| |
| |
De laatste ronde
Stekelige stellingen
Er zijn ongeveer 7000 systemen van psychotherapie. Van geen enkele is het succes bewezen. Allicht niet; de kans op slagen is niet afhankelijk van een systeem maar van de erin geïnvesteerde naastenliefde.
Een microscoop bewijst dat een druppel slootwater een heelal is. Er is geen enkel bewijs, dat óns heelal meer zou zijn dan een druppel slootwater.
In de geschiedenis van het menselijk schrift zijn twee belangrijke uitvindingen gedaan: éen ten goede, de boekdrukkunst, en éen ten kwade, de balpen.
Toppunt van tragiek: vrouw kust man na zoveel jaren. Maar het is mond-op-mondbeademing omdat hij een hartaanval heeft. Helpt niet, man sterft.
Frans de Clercq
| |
Zondagsvriend
In het begin van de jaren Zestig, toen het leek alsof een nieuwe jaartelling zou beginnen, die van wat toen Beat Generation werd genoemd, zwierf door West-Europa een jong Nederlander. Hij heette Jan Cremer en werkte beurtelings als journalist, zanger, matroos, smokkelaar en zelfs als (religieus) schilder. Hij werd een nationale beroemdheid toen hij een vage, vroege autobiografie publiceerde, half verzonnen en half echt, die ‘Ik Jan Cremer’ heette en vele herdrukken beleefde. We hebben dezer dagen de Amerikaanse uitgave van dat burleske ego-document nog eens in handen gehad (Signet-pocket, New York 1965), waarvan er blijkbaar zoveel werden verkocht dat de jonge auteur van de opbrengst enkele jaren overzee kon gaan wonen. Op het omslag van die vertaling staat een reclametekstje afgedrukt waarin Nederlands Verloren Zoon wordt aangekondigd als een ‘brilliant illegitimate son of such giants of imaginative autobiography as Louis-Ferdinand Céline, Henry Miller, Jean Genet and Maxim Gorki’.
Excusez du peu.
Op dat omslag staat bovendien dat van de oorspronkelijke editie in Nederland een kwart miljoen stuks werden verkocht, ‘sales record second only to the Bible’. Zulke superlatieven zijn blijkbaar geduldig, immers bij ons weten zijn er in ons taalgebied veel hogere oplagen dan een kwart miljoen, denken we maar aan Jan de Hartogs of Anthony van Kampens succesverhalen, om te zwijgen van de boeken van de Limburg- | |
| |
se Montfortaan pater Ph. Bosmans.
Wat ons hier een ogenblik bezighoudt is, wáár Cremer in zijn onstuimige herinneringen als ‘Amerikaans geschoold litterair terrorist’ de grens trekt tussen Dichtung und Wahrheit. In zijn twee jaar geleden verschenen ‘Logboek’, een bloemlezing uit de wereldwijde reportages van de nu grijzende auteur, onthult hij zijn debuut als verteller: ‘Ik stuurde een verhaal in voor een Kerstprijsvraag van het katholieke Vlaamse weekblad Zondagsvriend. Ik schreef een Kerstverhaal, waarin ik een oude boswachter z'n huis liet afbranden met vrouw en kinderen erin; de boswachter stierf tijdens de kerstnacht bij rijke mensen op de stoep, toen die terugkeerden van de nachtmis. Ik won prompt de eerste prijs. Een doos kleurpotloden.’
Nu heeft de schrijver, naar men weet, ook een eigen public relations blad dat de ‘Jan Cremerkrant’ heet, en waarin hij op gezette tijden wat kruimels van zijn letterkundige en picturale arbeid publiceert. In nummer 4 daarvan (uitgave Loeb en Van der Velden, 1978) staat dat bekroond verhaal uit het voormalig Antwerps gezinsblad in extenso afgedrukt, in fotokopie zogezegd. Het is inderdaad een simpel en bijna zakelijke, milde kerstvertelling uit december 1953, die op een kinderpagina van een weekblad terecht bekroond zou mogen worden.
Zoals de auteur het echter 25 jaar later samenvat, in de hierboven weergegeven klassenstrijderige toonzetting, lijkt het nauwelijks op het naïeve origineel. Misschien is het met de andere publikaties van deze briljante spruit van Céline, Miller, Gorki etc. ook zo gegaan.
Anthony Mertens
| |
De criticus (1)
Nemen we in het ene uiterste die uitgever die nog slechts een handelaar in bedrukt papier is, dan is zijn tegenpool de universiteitsprofessor die leest, verbanden legt, teksten vergelijkt, aan dieptepsychologische ontleding doet, die literatuur met zowat alles verbindt behalve met een commercie die boeken op de markt brengt om er winst op te maken. Tussen die twee uitersten in zit de schrijver die - manuscript op de schoot - met een uitgever over procenten praat en die Claus' lapidaire uitspraak ‘ik ben kunstenaar terwijl ik schrijf, kruidenier als ik mijn werk verkoop’ krampachtig als lichtend voorbeeld voor ogen houdt. Maar waar zit de criticus? D.w.z. die criticus die niet zozeer filologische arbeid wil verrichten, ook niet de criticus die uitsluitend voor literaire tijdschriften, m.a.w. voor een beperkt publiek, werkt, maar de man of de vrouw die in kranten en weekbladen voor tienduizenden schrijft op het niveau van: ‘Dit boek zou ik lezen als ik U was, of: U kan Uw geld beter aan wat anders besteden.’ Ik houd namelijk van dat soort critici, er zijn er te weinig. De criticus als dagelijks veldwerker, niet schrijvend voor de eeuwigheid zoals dat heet, voor de literaire geschiedenis, de criticus die niet eens een bundeling van zijn kritieken in het achterhoofd houdt, maar die gewoon voorlicht. Omdat deze critici ook in onze literatuur zo dun gezaaid zijn, worden ze gretig gelezen en leggen uitgevers ze uitvoerig in de watten. Het
| |
| |
een volgt vanzelfsprekend uit het ander. Een uitgever wil namelijk verkopen, iemand die kritiek schrijft op het noodzakelijke niveau ‘koop dit’ is dus van goudwaarde. Literaire analyse, essays in vaktijdschriften, dat is mooi meegenomen voor de auteur, het maakt de bloedserieuze rekening van de uitgever niet. Een literair boek krijgt immers, onder druk van commerciële argumenten, een steeds kortere omlooptijd - één, twee jaar en het ligt bij De Slegte om stijgende administratie- en niet renderende opslagkosten te vermijden - en hoe prettig is het dan niet voor een uitgever om in kranten en weekbladen te kunnen uitpakken met advertenties als: ‘Een meesterwerk’ (X in De Standaard), ‘Een onvergetelijke roman’ (Y in Het Laatste Nieuws), ‘Een must!’ (Z in De Morgen).
De criticus als leverancier van reclameslogans. Omdat Sebastian Coe in Moskou goud won op spikes van het merk X, zal U in Uw vrije tijd met het merk X aan de voet door het park lopen. Omdat de vooraanstaande criticus Y het jongste werk van onze auteur schitterend vond, kan U het met gerust gemoed kopen. Scherp gesteld? Toegegeven, maar ik heb de wereld niet gemaakt en zeker niet de literaire wereld. Waar zit dan de criticus? Hij zit in de frontlijn van de commercie. Een situatie die veel scherper is afgetekend in Nederland. In Vlaanderen loopt de criticus wat dat betreft gelukkig nog wat achterop. Al beginnen er toch tekenen te komen die erop wijzen dat een en ander verandert, maar daarover een andere keer. In Nederland is het immers zo dat, de week zelf dat de nieuwe Wolkers, 't Hart, De Jong enz. in de boekwinkel ligt, ook de uitgebreide recensies en vraaggesprekken verschijnen in elk literair of cultureel supplement dat Nederland rijk is. Het is een onvergeeflijke fout - een journalistieke fout; hoe dicht leunt de criticus dan al niet tegen de journalist aan? - het nieuwste werk van een literaire god één week na verschijnen te bespreken. De publikatie van een boek van een bekend auteur is dan ook een gebeurtenis met nieuwswaarde, er moet aandacht aan worden besteed. Wanneer verschijnt de nieuwe 't Hart? 16 oktober? Goed, we houden plaats vrij in het supplement van 17 oktober, en in het supplement van 24 oktober komen dan de advertenties met de uiteraard waarderende meningen van de andere Nederlandse critici. Zijn de kritieken niet zo lovend, dan is er voor de uitgever nog niets aan de hand; de drukte is gemaakt, het publiek is warm geschreven, het boek is een sociale gebeurtenis geworden. Overigens wie kent niet zinnen als: ‘X kan voortreffelijk schrijven, alleen komt dat in zijn jongste werk zeker niet tot uiting’ die worden herleid tot: ‘X kan voortreffelijk schrijven’? De criticus in de frontlijn, dat is de
criticus met de drukproef op schoot. Ik vermoed niet dat er nog toonaangevende Nederlandse critici zijn die boeken lezen; ze lezen losse bladeren, ze lezen drukproeven. Krijgen ze er van de uitgever een handig kaftje bij dat de bladeren bij elkaar houdt?
Oninteressant - let wel, commercieel oninteressant, maar daar gaat dit verhaal over - is dan ook voor de handelaar in bedrukt papier de criticus die twee maanden na verschijnen nog wat over een boek kwijt wil. Dat is ‘rijkelijk laat’. Immers, wat heeft de uitgever aan zo'n recensie? En wat heeft de
| |
| |
criticus er zelf aan? Wie wil een achterblijvertje zijn? Alle kranten en weekbladen, m.a.w. alle critici, hebben hun mening uitvoerig ten beste gegeven, zal criticus X nog even achterop komen hollen. Onbetrouwbare krant, onbetrouwbaar weekblad. Als ze op literatuurgebied zo achterop blijven, hoe is het dan misschien wel niet gesteld met het andere nieuws? Een niet gewaardeerd, een niet erkend criticus is in dit commercieel circuit dan ook de criticus die geen drukproef leest, maar die, als in de goeie ouwe tijd, het boek leest dat U en ik in de winkel kopen. Een nieuwe belediging onder toonaangevende critici: daar loopt criticus X, hij leest nog boeken! En wat de Nederlandse uitgever moet aanvangen met de Vlaamse criticus die gemiddeld een vrolijke negen maanden achterop ligt weet ik ook niet. Hij is te vergelijken met de nonchalante levensgenieter die met zijn demokratisch tweepaardje in de gracht wordt gereden door al die grote sleeën die op een zonnige zondagmorgen naar zee snellen. Is de koek verdeeld, zijn de meningen uitgesproken, komt Jan Klaassen nog even een en ander debiteren. Gelach van de oorlogsveteranen. Hooggeïndustrialiseerd bedrijf tegenover artisanaal ambacht.
Alstein
| |
Over avermaete
Désiré Denuit heeft met zijn boek Roger Avermaete. Le non-conformiste (Arcade) eindelijk recht laten weervaren aan een Antwerpse schrijver, Roger Avermaete, die nu, flink en wakker, in zijn 86ste levensjaar is. Na lang in het Frans te hebben geschreven, is hij ook een Nederlands auteur geworden en zijn produktie in beide talen is fenomenaal. Bovendien was hij een uitstekend stadsambtenaar in Antwerpen. Hij schreef toneel, romans en heeft een ongewone belezenheid. Hij stichtte een Kunstschool die nog steeds bloeiend is en waar cursussen gegeven worden die aan geen instelling van officieel onderwijs worden gedoceerd. Hij organiseerde ook een origineel poppenspel. Aan politiek heeft hij, wijselijk, nooit gedaan. Hij schreef een ‘Nieuwe Geschiedenis van België’ waarin Clovis b.v. een vulgaire moordenaar wordt genoemd en waarin menige gevestigde reputatie wordt beschadigd. Mijn enige kritiek is dat hij onze nationale held, Godfried van Bouillon (die ver vooruit liep op Hitler toen hij in het eindelijk veroverde Jeruzalem de joden in hun synagoog oproosterde en de muzelmannen al niet veel beter behandelde; al dat goede nieuws deelde hij vlijtig mee aan de toenmalige Paus) in feite spaart.
Een van de meest invloedrijke publikaties van Avermaete was het tijdschrift ‘Lumière’. Het was vanaf het begin internationaal en ietwat links. Indien de Vlaamse jongeren afzijdig bleven was dit te wijten aan het feit dat ze te zeer geabsorbeerd werden door de strijd voor de Vlaamse rechten. Door Lumière is Avermaete in contact gekomen met ongeveer alle grote geesten van zijn tijd, zowel in Frankrijk als in Duitsland.
Denuit analyseert ook langdurig het toneel van Avermaete en zijn romans; zijn toneelstukken werden herhaaldelijk ook in den vreemde opgevoerd.
| |
| |
In 1938 gaf Avermaete een brochure uit, ‘La Belgique se meurt, par la faute des Wallons, des Flamands et des Bruxellois’. Zoals zijn confrater Charles Bernard ziet hij maar één oplossing: de tweetaligheid. Daarom is een hoofdstuk van dit boek getiteld: ‘Le Belge’. Het is ook het meest aanvechtbare, want de tweetaligheid is tot nu toe - op zeldzame uitzonderingen na - beperkt gebleven tot de Vlamingen, die inzake taal altijd inschikkelijk zijn, om niet te zeggen laf. Men kan zich ook met reden afvragen of er werkelijk een echt tweetalig land bestaat buiten de parlementen.
Hoewel hij geen historicus is, heeft hij over een aantal figuren uit onze geschiedenis een groot aantal zeer betrouwbare en uiterst leesbare werken geschreven. Schrijvers met gezag in Frankrijk loofden eenparig zijn nerveuze, degelijke stijl.
Voor de geestelijke geschiedenis was ons volk in het boek van D. Denuit een kostbare bijdrage, ook al kan men het met hem op vele punten niet eens zijn. Hij heeft het fenomeen Avermaete heel goed belicht. Hij was, zoals een van zijn essays getiteld is, een ‘letterkundige als sociale getuige’.
Marnix Gijsen
| |
Afzien
We lezen, en herlezen, in het weekblad Haagse Post van 28 juli jl. een korte beschouwing van de criticus A. Nuis over het weinige goeds dat de zuidelijke letteren de laatse jaren voortbrengen (op het Geuzenboek van Boon en Tussen tuin en wereld van De Wispelaere, vrijwel niets van leesbaar belang). De Haagse Post voert zijn naam ten onrechte want is reeds jaren niet meer Haags maar veeleer Amsterdams, waar trouwens na vele wisselvalligheden de redactie is gevestigd. Het blad is dan ook de spreekbuis van wat de Amsterdamse ‘radical chic’ mag heten, naar de modieuze sfeer van New Yorkse dure appartementen uit de jaren zestig. De HP heeft dat in zijn publicitaire slogans trouwens leuk verwoord in de vondst ‘links en toch leesbaar’.
Het artikel van Nuis, waarin vijf recente werken uit het Zuiden worden besproken, heet ‘Afzien in Vlaanderen’. Het begrip afzien is in ons noordelijk taalgebied weinig bekend in de zin van wat men er in het zuidelijk deel onder verstaat, volgens mijn Van Dale immers ‘lichamelijk en ook geestelijk lijden’. De criticus Nuis lijdt inderdaad onder teleurstellingen inzake de huidige produktie van schone letteren in Vlaanderen, met de twee voornoemde uitzonderingen.
Uit de klaagzang van Nuis heb ik één opmerking in overweging gehouden, namelijk ‘dat ontwrichtende maatschappelijke ontwikkelingen in België meestal eerder, harder en vooral onverhulder aankomen dan in Nederland’; het is dat, wat hij zich af vraagt. Hij bevond zich immers onlangs in Vlaanderen ‘in een welgedaan gezelschap van uiteenlopende politieke snit’, en wat hij daar vernam over de ‘ongeneeslijke ongunst der tijden’ gaf hem de juist geciteerde vraag in zijn terugblik op wat waarschijnlijk een lunch bj de Princen geweest moet zijn.
Nu lees ik de beschouwing van Nuis enkele uren nadat ik uit de krant, links
| |
| |
boven op de voorpagina, heb vernomen dat de minister van het budget - een ijverig, geleerd en integer man genaamd Gaston Geens - tweemaal binnen het uur is flauw gevallen na lange en slopende discussies over de 110, 140 of zelfs 160 miljard die de lopende staatsbegroting te kort komt, of spoedig zal komen. Hij moest naar een academisch ziekenhuis worden gebracht, en zal een aantal weken in observatie moeten blijven. Zijn medewerkers en artsen suggereren dat zulks niet uit kon blijven omdat de minister vaak werkdagen van 16 uur maakt. Niet alleen de dag van morgen (politiek gesproken) benauwt hem, maar meer nog de dag van overmorgen als Doomsday echt voor de deur zal staan.
Vroeger, harder en onverhulder komen, volgens Nuis, in dit land de ontwrichtende ontwikkelingen aan. Toch heeft de Nederlandse minister van Financiën het reeds enkele maanden geleden laten afweten. Hij werd toen opgevolgd door de minister van Landbouw. Het is te hopen dat hij zich niet geheel en al laat ontmoedigen door wat Nuis voorspelt, en door wat minister Geens niet lang daarna is overkomen.
Anthony Mertens
| |
† Bernard Kemp
Bij het ter perse gaan bereikt ons het ontstellende bericht dat onze redacteur en vriend Bernard Frans van Vlierden, alias Bernard Kemp, op de leeftijd van 54 jaar te Leuven is overleden. Met hem verliest onze literatuur een gewaardeerd romancier, toneelschrijver, criticus, essayist en literair-historicus, ons tijdschrift een trouw redactielid en medewerker, zijn gezin een geliefde echtgenoot en vader. Aan zijn lieve vrouw en kinderen betuigen wij onze gevoelens van warm christelijk medeleven.
In het decembernummer volgt een uitvoerig in-memoriam.
De redactie
|
|