Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125(1980)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 645] [p. 645] Gwij Mandelinck / Gedichten Er geelt een meeldraad door de nacht Er geelt een meeldraad door de nacht; de manden dragend op een heup staat zij kaarsrecht uit de lakens op. Zij kalkt de stammen in de boomgaard van het wonderfruit; als zegeningen zullen borstels door de kruisverstuiving gaan. In de tuin van de geliefde buigt zij naar de wind gekeerd en zeeft het pad met as van hemels vuur. Het linnen wast zij in het eerste licht, het water wordt geheiligd bij de bron; - in haar lichaam legt zij zeven stromen aan. [pagina 646] [p. 646] Haar lichaam donkert Haar lichaam donkert op een licht gordijn, zij haalt het linnen door het stijfsel; ruisend gaat zij door de feesten van de nacht. Veel later kraaien hanen in de naalden van het licht: op elke sponde streept het krijt de zegekreten aan. De uren zullen niet verzanden in het bed: de warme wol loopt mateloos haar lichaam rond, de beide armen zijn gespreid; als in een smeken spant zij vele strengen op; - zó te beminnen, te genezen van de nacht. [pagina 647] [p. 647] Sinds de geliefde stierf Sinds de geliefde stierf staan ook de korven leeg; de laatste stammen hoort zij gonzen in de appelboom: zij maken was voor beelden die zij dagelijks verdroomt. Van de verboden vrucht verhuivert elke tak; zij slaat de ogen neer en gaande over grint beluistert zij het schuren van de slang. Verlaten ligt de binnentuin: om niet alleen te zijn schudt zij de mouwen leeg en houdt de duiven haast als voetvolk aan de grond. [pagina 648] [p. 648] Het is een wennen Wanneer zij door de kamers gaat, leeft zij gepijnigd in de angels van de cactusplant, die schuin van licht de ruiten tikt. Naar buiten tredend is zij voor de zon bevreesd: beschaduwd is de plaats waar zij bij dag het liefst vertoeft en dralend aan de vijvers opent zij de wrongen van het haar: een sluier die de dreiging van het water bergt. De tekens van het groot verdriet, het is een wennen als van schoenen die zij inloopt op het weekste van de voet. [pagina 649] [p. 649] Zij pijpt het speeksel naar de dood De droefheid is in handbereik: zij raapt de pijlen uit de grassen van het feest dat haar de grote schutter heeft bereid. Ook van het scheiden is de pijn gekend: bij de trapdeur aardt haar vrouwenlaars naar gronden van het bos waar raven zijn en nachtenlang hoort zij de snavels vijlen voor de morgen van het halsgerecht. Wanneer het eerste licht de lakens raakt, maakt zij vuren aan; de tangen gloeien; langzaam wordt de vliertak uitgehold: zij zuigt het mergwit op de tong en pijpt met blauwe lip het speeksel naar de dood. Vorige Volgende