| |
| |
| |
De laatste ronde
† Sus
Het zijn niet alleen mijn jongere tijdgenoten die - een na een - van me wegvallen: Johan Daisne, Rose Gronon, Maria Segers enzovoort. Nu zijn het ook de dieren. Sus (waarover ik schreef in DW&B van februari '80) is door een vrachtwagen gedood: het mooiste, liefste beest dat ik kende. Nog geen drie jaar oud.
Er is een Franse priester die een boek heeft geschreven om te bewijzen dat er een hemel voor dieren bestaat. Ik ben zeker dat wijlen Sus aan de rechtervoet van de Heer zal liggen.
Marnix Gijsen
| |
Naturel
Van een vakman vernemen we, via een interview met Marc van Impe te Brussel, dat Noordnederlandse toneel- en filmspelers minder ‘naturel’ hebben dan Zuidnederlandse. De vakman is de Amsterdamse acteur Rijk de Gooyer (geen pseudoniem). Ziehier hoe hij geen blad voor de mond heeft gehouden tijdens het gesprek met de Brusselse ondervrager:
‘Film ligt me goed. Omdat ik een van die weinige gelukkigen ben die geen spraaklessen heeft gehad. Al die acteurs hebben spraaklessen gehad. Dan ga je abnormaal praten, zoals iemand die les heeft gehad. De toneelscholen verpesten mensen, vind ik. Ik weet wie daar lesgeeft. Ik ben er gelukkig nooit op geweest. Noem me nou eens een acteur die normaal praat. Rutger Hauer? Die kon niet eens praten toen hij op de toneelschool kwam. Hij hakkelt nog steeds. Dat is zijn geluk geweest.
“Natural acting”: Marlon Brando mompelt toch ook maar wat. Laurence Olivier is geloof ik de enige acteur die heel mooi Engels kan spreken. Ik word gek van het Nederlandse toneel. Kijk, je merkt dat heel veel Vlaamse acteurs kansen krijgen in Nederland. Dat komt omdat ze zeer “naturel” zijn. Iets dat men in Nederland mist. Die doorbraak van Belgen had je ook na de Eerste Wereldoorlog: Ida Wasserman, de oude Jules Verstraete. Nu heb je Dora van der Groen: fantastische actrice. Perfect. En daar schrokken die Hollandse trutten van, reken maar. De Ellen Vogels en Ank van de Moers. Dat waren ongekroonde koninginnen en daar komt ineens een Dora van der Groen van over de grens. Weg met al die trutmatige types. Waarom denk je dat de hele Nederlandse Comedie in elkaar is gedonderd?’
| |
| |
Er worden in de media van de noordelijke Randstad sedert enkele jaren heel wat reportages, kritieken, klachten, misprijzende reacties gebracht over de stunteligheid, gemaaktheid, slordigheid, boertigheid, stijfheid van Vlaamse cultuurverschijnselen. Ook menig t.v.-acteur van de BRT ontkomt niet aan die kritiek. De man in bovenstaand citaat is het daar blijkbaar minder mee eens dan zijn landgenoten die te weinig Naturel hebben.
Anthony Mertens
| |
Bekentenis met een borst vol decoraties
Kunstschilder Jan van Puyenbroeck sprak soms over een collega die tijdens recepties uitkeek naar wie de meeste decoraties droegen om te weten welke de grootste smeerlappen waren. Sit venia verbo, ik schrijf het met diepe tegenzin.
Een andere vriend huldigt het dogma dat alle politici komedianten zijn. Wanneer men hem er een noemt die het in elk geval minder is dan de anderen en misschien helemaal niet, dan antwoordt hij stereotiep dat die dus de grootste komediant is.
Een verdienstelijk Vlaams auteur verklaart in de eerste zin van een nieuw boek dat hij met zichzelf volkomen in vrede leeft maar alle anderen wantrouwt.
Deze ‘nausée’, drie vormen van een identieke geestesgesteldheid die gewoonlijk tot mijn diepe ergernis vooruitgezet worden als kentekenen van realiteitszin en helderziende schranderheid, noem ik sinds jaren dom en gemeen.
Intussen ben ik zelf, onvermoed, grotendeels mijns ondanks, een onzer grootste smeerlappen geworden. Dat moet ik op mij laten zitten en dat geeft mij nu ook de moed te bekennen dat ik bovendien een groot komediant ben, al ben ik dan geen politieker.
Nooit ben ik volkomen oprecht. Nooit kan ik het zijn. Zelfs niet in mijn boeken, die ik toch kon schrijven zoals ik wilde. Het zijn allemaal facetten en dan nog. Ik heb in zijn geheel genomen meer verzwegen en verhuld dan ik gezegd heb en geschreven.
Bij de pastoor beken ik hoe katholiek ik ondanks alles toch nog ben, bij de logeman draaf ik door als rationalist, bij de communist beken ik het in mijn jeugd zelf bijna geweest te zijn. Al wie mij zijn slaande ruzie met een gemeenschappelijke vriend ontrafelt, geef ik zo ver ik maar kan gaan gelijk op een wijze die onze vriend niet mag horen. Soms doe ik sub sigillo secreti een confidentie in de bange hoop dat ze niemand anders ter ore komt. Nu ik het zonder gevaar kan bekennen, ik heb vier jaar lang komedie gespeeld tijdens de oorlog. Al wie mij kende begreep het, keurde het goed, bewonderde het soms, vele anderen niet. Zeer weinigen zeg ik wat ik over hen denk, voor zeer velen houd ik dat verborgen.
Als ik mij afvraag waarom ik dat toch deed en doe heb ik telkens een excuus. Ik moet de pastoor, de logebroeder, de communist, de querellerende vriend begrijpen en zij mij. Ik moest de oorlog doorkomen zonder scha of schand. Ik moet Griek zijn met de Grieken, Romein met de Romeinen. Mijn geheimen heb ik gefluisterd om mijzelf of iemand anders op te beuren. Ik ben
| |
| |
nooit volledig oprecht geweest, maar ik heb nooit echt gelogen, tenzij dan nu. Ik ben eenzaam in mijn geweten en machteloos.
Om al deze redenen, want ik heb niet voor niets veertig jaar lang misverstand gebraveerd, ben ik, in mijn hoedanigheid van een onzer grootste smeerlappen, precies zoals onze verdienstelijke auteur in zijn nieuw boek, over mezelf gerust en tevreden, maar ik heb niet het recht te denken dat alle anderen dat niet zijn. Ik weet dat zij tot de allergrootste smeerlap toe al niet veel anders kunnen zijn dan ok.
Gerard Walschap
| |
Proefvlucht
Toen ik 8 of 10 jaar was, was ik ongetwijfeld een aantrekkelijk kind. Oude foto's bewijzen dat, ze tonen echter ook dat mijn oren te ver van mijn hoofd stonden en te groot waren. Of dit het resultaat van mijn strenge opvoeding was, kan ik niet met zekerheid zeggen. Later is dat gebeterd.
Van een tijdgenote, een meisje van het platteland, had ik in een les van aanschouwelijk onderwijs, bij een zeug met een zestal jongen, geleerd dat wij ook zoogdieren waren. Ze was didactisch maar niet handtastelijk.
Vader had moeder gehuwd ter wille van haar uitzonderlijke teint. Dat tenminste had ik van haar geërfd en dat maakte mij voor de meisjes aantrekkelijk. Ik ben dan ook heel jong opgevrijd geworden vooral door meisjes die een paar jaar ouder waren dan ik. Ze waren ook op seksueel gebied veel verder gevorderd dan ik, want ik had zelfs een afkeer van het obligate gezoen van nieuwjaar. Ik misprees dat als flauw meisjesgedoe.
Recht tegenover ons ouderlijk huis was een fabriek van doodskisten. De patron stelde zijn pronkstukken ten toon in zijn etalages. Wanneer vader, zoals naar gewoonte, vroeg in de morgen naar zijn werk aan de verre haven vertrok, wierp hij altijd een boze blik naar die produkten en vloekte dat hij evengoed naar het klooster had kunnen gaan. De man had vier dochters; één, Genoveva, was een jaar ouder dan ik. Erotisch was ze stellig begaafd, want ze had me eens uitgenodigd op een seance van toverlantaarn. De clou was dat ze voor het doek kwam staan, haar rokken ophief en haar naakt achterwerk vertoonde al roepend: ‘De volle maan van Genoveva’. Dat had me enigszins gestoord, want ik kon geen vulgariteit verdragen. Vader was liberaal maar moeder zou een goede puriteinse geweest zijn in New Hampshire.
Op een zondagnamiddag werd ik door Genoveva per telefoon uitgenodigd om met haar in het verlaten atelier te komen spelen. Ik stak de straat over en belandde tussen een twintigtal doodskisten. Eén ervan lag op twee schragen en het deksel lag erop. Ze moest bestemd zijn voor een bijzonder groot en lijvig man.
Op mijn leeftijd maakten al die doodskisten geen speciale indruk op me, evenmin als begrafenissen. Integendeel, de reuk van het verse hout deed me genoegen. Bij mijn oom in Schoten kende ik de reuk van verbrande hoorn, wanneer de paarden werden beslagen, een voor mij ‘mannelijke’ reuk; in het schrijnwerkerslokaal van Genoveva's va- | |
| |
der was het veel prettiger, zelfs de gekrulde schavelingen deden me genoegen.
Alhoewel nog jong, moest het meisje meewerken aan de versiering van de kisten. Zij moest het wit satijn aan de zijwanden aanbrengen en ook de zwarte strikjes die symmetrisch geplaatst moesten worden. Ze deed me de grote kist die ze bewerkt had bewonderen. Ik was te jong om een compliment te verzinnen. Tot mijn verbazing zei ze dat ik mijn schoenen moest uitdoen. Ik begreep toen dat ik het satijn van de kist niet mocht vuil maken. Samen kropen we in de kist en Genoveva droeg zorg het deksel erover te schuiven zodanig dat we tenminste konden ademen.
Een paar jaren verschil in leeftijd geven gezag aan een kind op een ander. Pas waren we in het wit satijn met zijn talloze zwarte strikjes geïnstalleerd of Genoveva wierp zich op mij en begon me geestdriftig te zoenen. Ze was zelfs al geïnitieerd in de tongkus, die mij onbekend was en mij licht degouteerde want ik moest die ook, alhoewel onhandig uitvoeren. Ik vond het een onnozele en belachelijke gril van mijn jonge vriendin. Deze zoen- en tongkusseance duurde vrij lang en ik had veel lust om te ontsnappen aan deze voorbarige pre-erotische initiatie.
De vader van Genoveva heeft mij gered. Hij was geruisloos het atelier binnengekomen, had ons gehoord, want af en toe moest ik toch naar adem snakken. Hij schoof het deksel van de enorme doodskist weg, sleurde zijn dochter eruit, gaf haar een flinke mep om de oren en mij behandelde hij zachter... Hij trok me uit de kist en wierp me op straat mijn schoenen na.
Ik ben nooit meer door Genoveva, de vurige, uitgenodigd geworden. Nu en dan zag ik haar wel eens op straat maar ze deed of we mekaar nooit hadden ontmoet. Toen ze zestien jaar oud was, vernam ik dat ze verloofd was - een schandelijk jonge leeftijd in onze stand - met een man van rond de dertig. Het was een lijkbidder die klanten aanbracht aan zijn schoonvader.
En wanneer ik het aanschouwelijk onderwijs dat Genoveva me gegeven had heb toegepast, ben ik vergeten. Ik heb haar ook nooit meer teruggezien, des te beter.
Marnix Gijsen
| |
De stille generatie
De jongste generatie, die zichzelf voorstelt in laatst verschenen nummer van ‘Kreatief’, wordt op het kaft ‘stil’ genoemd, zeker in tegenstelling tot haar agressieve voorgangers die meer gerucht maakten, maar toch ook om enerzijds erop te wijzen dat ze aandacht verdient, anderzijds toe te geven dat het geen grote generatie is. Ik vraag mij af of dit wel juist is, al besef ik dat een juiste algemene waardering van een vermeend tekort, dat later als een kwaliteit naar voren zou kunnen treden, bezwaarlijk kan worden gegeven omtrent debutanten. Zeker is dat de stillen tot dusver geen hemelbestormers zijn. Maar wogen de luidruchtige voorgangers op dezelfde leeftijd gemiddeld zwaarder? Debuteerde meer dan een onder hen niet minder overtuigend? Het is maar een vraag. Hier tel ik er minstens drie die niemand meer nodig hebben om groeiend zich- | |
| |
zelf te worden. Geheel in tegenstelling namelijk tot de vreemde illusie van enigen onder hen, dat een schrijver ‘er’ niet komen kan zonder te worden geholpen, handhaaf ik de overtuiging dat hij het alleen moet doen en wel anders dan alle anderen. Dit heeft mij met een schok opmerkzaam gemaakt voor de regels ‘Jeugdherinneringen’ van Pol Hoste. Zij komen niet overeen met zijn antwoord op de vragen door de redactie aan zijn generatie gesteld, en evenmin met het bundeltje proza dat Elsevier-Manteau van hem heeft uitgegeven onder de titel ‘De veranderingen’. Dit doet mij vermoeden dat Pol bij het schrijven van die vijf regels, zijns ondanks en met hevige ontroering, iets ontdekt heeft. Ik heb, zeer lang geleden, als debutant, op een avond na tien uur, in de Nerviërsstraat nr. 31 iets dergelijks beleefd. Mijn ogen schoten vol tranen, mijn mond sprong wijd open, ik kreeg hem niet meer dicht, geluid kon ik niet geven, maar hijgend, met een pijnlijke krop in de keel, vormde ik met de lippen de woorden die ik schrijven moest en met verbazing juichend
schreef. Ik heb nooit meer geschreven zoals voordien. Ik schreef een halve eeuw lang driftig, doch goed wetend wat ik ontdekt had, heb ik het nooit onder woorden kunnen brengen. In herinnering aan mijn ontdekking vertrouw ik erop dat ook de stille generatie zichzelf ontmythologiseren zal.
Gerard Walschap
| |
Hoop en wanhoop omtrent J.P. Sartre
Het belangwekkend interview dat J.P. Sartre zich heeft laten afnemen door de ‘nouveau philosophe’ Benny Levy, aan wie hij de gespreksleiding overliet en die daar ietwat breedsprakig misbruik van maakte, verbaast mij op een belangrijk punt.
Als ik iets begrepen heb van ‘L'Etre et le Néant’, is het bestaan van een opperwezen volstrekt onmogelijk, zodat de absoluut vrije mens zich in een amorf, walgingwekkend en vijandig mensdom moet affirmeren en handhaven door de daad.
Onder ons, ik ben het er niet mee eens dat ik bij bestaan of onbestaan wat dan ook zou moeten affirmeren, maar dat heeft geen belang - het verklaart, en daar komt het op aan, Sartres superieur, veelzijdig en omvangrijk oeuvre en zijn onafhankelijk, bestendig wisselend, moedig politiek gedrag. Hij trachtte onomkoopbaar, met woord en daad, zoals hij het zelf formuleerde, ‘zekere verandering aan te brengen in de maatschappij’. De teleurstelling daarbij ondervonden noemt hij zijn ‘wanhoop’, maar hij plaatst dat woord tussen aanhalingstekens omdat het nooit de hoop in hem doofde dat van zijn werk het een en ander zal overblijven. Deze hoop won het telkens weer van de weinig diepgaande wanhoop.
Mij verbaast het nu, enerzijds dat de wanhoop zo naïef was en anderzijds dat zij hem niet wijzer heeft gemaakt. Wat hij gekend heeft was niets anders dan de draaglijke ontmoediging waaraan van de parochiaalste tafelspringer tot de souvereinste dictator niemand ontkomt die timmert aan de straat, en waarom liet hij er zich door haar niet van overtuigen dat hij zijn tijd beter kon besteden?
| |
| |
Hoe kon een man zo intelligent als hij en onafhankelijk genoeg om keer na keer te breken met Stalin, Chroestsjov, de Sovjets altegader, Picasso, de Franse K.P. enz., tot aan zijn dood de consequente politieke idioot uithangen, op straat, aangestoten lijk een oud joodje, pamfletten uitdelen, een pacifistische rechtbank voorzitten, nog wel met Bertrand Russell.
Cassandra zou angstwekkende symptomen van verraad bij onze hoogste klerken kunnen brandmerken. Bourgeois-snobs van de universiteit van Cambridge verkochten atoomgeheimen aan de Sovjets, Weense universitairen gingen op zoek naar datgene waarover men niet spreken kan, Sartre beleed in dat prachtwerk ‘Les Mots’ dat hij van inbeeldingen heeft geleefd waaruit hij rond zijn zestig ontwaakte, niet meer wetend wat nog te doen. Als hij en Russell een nummertje hebben opgevoerd, zou dat voor mij voorgoed de deur dichtdoen voor de hoop en de wanhoop binnenlaten.
Gerard Walschap
| |
Zomer
Nu je losjes-gestrikte bikini
zoveel huid aan de zon toevertrouwt
dat je blinkt als een beeld van Bernini
en je lichaam een bloem is van goud,
ben ik weer zo jaloers om het vele
dat het licht dolverliefd ligt te strelen
en ik denk: nee, ik ben nog niet oud
| |
Grootvader
Grootvader - grote, gave vent -
groeide in 't groen rond Sint-Niklaas.
‘De Clercq. In paarden. Beveren-Waas’.
Als kind heb ik hem kort gekend.
Ik hoorde later wel: hij had
spontaan een Spaanse vrouw getrouwd.
Dat was dat tanig mensje dat
daar zat, wat zeurderig en eeuwenoud.
Ik zit te dromen in de àndere stad.
Op 't Marktplein werpt de groene reus de hand.
Grijs is het Steen, grauwer de lucht,
als koper gloeit de triple uit het vat.
Mijn bronnen liggen vlakbij in dit land;
als Spaanse Brabander ben ik er terug.
| |
Sint-Antonius is onbetrouwbaar
Zoals iedereen weet is hij de heilige die zorgt dat verloren voorwerpen worden teruggevonden. Moeder, die allerlei dingen kon verliezen, had een speciale maar voorwaardelijke devotie voor hem. Als hij niet dadelijk deed wat ze van hem verwachtte, draaide ze hem met de kop naar de muur en knipte ze het lichtje uit aan zijn voeten. Of dat hielp, herinner ik me niet meer.
In New York leefde een beeldhouwer, vele jaren geleden, een Haïtiaan, Etienne Agnan. Op welke manier weet ik niet, had hij het beeld van St.-Antonius van Padua, met het Christus-kind op
| |
| |
zijn arm, verloren. Op het eind van het jaar houdt de stad New York een grote opruiming van gevonden voorwerpen, meestal paraplu's en overschoenen, maar dit jaar was het levensgrote beeld van Sint-Antonius er ook bij. De eigenaar Agnan deed zijn rechten gelden en ontving het beeld. Hij wilde het met een vriend langs de subway transporteren, maar ze konden het niet door de draaimolen krijgen. Ontmoedigd gingen ze een koffie drinken, maar toen ze terugkwamen, was het beeld gestolen. Al wat je in New York op straat zet, een versleten kast, een dito matras, verdwijnt na vijf minuten. Of Sint-Antonius en het Kind Jezus ooit in Haïti zullen verkeren, is een wijd open vraag.
Marnix Gijsen
| |
Het gedicht
daaronder 't spiegelglas,
waaroverheen de wolken togen
en al de manen in de nacht of zacht
door langgerekte vogels overvlogen;
waar plots en ongedwongen,
een zilvervis komt opgesprongen,
om weer in eigene spiralen
te duiken naar die donker zalen,
waaruit hij opgesprongen was
daar onder 't spiegelglas
3-9-72
| |
Begrafenis
hoeveel er nu ten offer gaan,
de lijkbidder zijn gezicht
en hij dan die daar tussen kaarsen ligt;
beschreven is hij en geprezen...
Zij dragen hem ter kerke uit
en de klok die men mekanisch luidt,
naar 't kerkhof wordt hij afgereden:
in pace rust hij nu in vrede
en als dan alles is gedaan
ben ik alleen, naar huis gegaan
het prentje in de binnenzak
de binnenzak van mijnen winterfrak
Feb. 1978
|
|