Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125

[p. 396]

Tijdschriftenrevue

Appel
5de jrg., nr. 2, mei 1980

Jef Boden schrijft over het verschijnsel van de ‘Négritude’. G. Wulms stipt een aantal punten van overeenkomst aan tussen ‘De Metsiers’ van Claus en de roman ‘Paesi Tuoi’ (1939) van Cesare Pavese. De dichters die in dit nummer het sterkst naar voren komen, zijn A.B. ter Brake, E.L.J. Hebberechts en J. Kruit. ‘Mijn depressies’ is een niet onaardig stukje proza van L. Hanssen. B. Willems schrijft een informatief tekstje over haikoe. Verder wordt poëzie besproken van J. Denoo, J. Kinnaer en G. Florizoone. Recensent is Jef Boven.

Als ‘Appel speciaal 5’ verscheen het bundeltje Overmacht van Ludo Frateur.

Argus
nr. 11, okt. 1979

Gedichten van E. van Ruysbeek en P. Aerts zijn niet zo opvallend als twee goede, wat surreëel ogende verhalen van respectievelijk Hans de Waart en Pszisko Jacobs. Jan van den Weghe laboreert verder aan zijn cultuurpessimisme in ‘Homo sapiens anno 1979 en zijn kunst’. J. Keunen schrijft over ‘Schuberts melodieën op teksten van de jonge Goethe’ en J. van den Weghe (alweer) schrijft over de romans van Dostojevski. Vertaalde verhalen van Aksel Sandemose (Denemarken) en Tandeusz Rittner (Polen). Rik Beckers publiceert een nogal tendentieus en dom (of pervers?) stuk over Breyten Breytenbach. De roman ‘Aelita’ van A.N. Tolstoj (niet dé Tolstoj) wordt door A. Thiry besproken als ‘Een vroeg voorbeeld van SF in sovjetproza’. Ten slotte korte recensies, polemische prikjes en een overzicht van tijdschriften.

Dimensie
4de jrg., nr. 3, april 1980

Een nummer met heel veel verschillende bijdragen, zowel poëtische als essayistische. Van de dichters enkel wat namen: Nic van Bruggen, A. Magerman, M. Dangin, F.L. Bastet, H. Vlek, M. Mok, M. Kinet, J. van Toren, Dirk Kroon. G. van Hoof bespreekt het werk van Jaap Harten, een te weinig gewaardeerd auteur. Dirk Kroon stelt de dichter Maurits Mok voor en houdt even verder een pleidooi voor de poëzie van Eldert Willems. ‘Poëzie: wonen in stilte’ is een essay van Marcel Messing. L.M. Oostenbroek heeft het over haikoe. Guy van Hoof schrijft over de poëzie van Dirk Kroon en A.P. Brink introduceert de Zuidafrikaanse dichteres Vernie February, die al sinds 1964 als balling in Nederland woont. Verder korte besprekingen en een wat polemische ‘Telex’ van Jan Biezen.

[p. 397]

Boulevard
8ste jrg., nr. 2, jan.-maart 1980

Geert Grub schrijft een in-memoriam voor Jan Vanspauwen, die zoveel filosofische bijdragen aan het tijdschrift leverde. Postuum verschijnt dan het tweede gedeelte van een essay van Vanspauwen: ‘Jezus, de godgeworden mens’. In zijn ‘Poëziekroniek’ heeft Dirk Desmadryl terecht niet veel goede woorden over voor enkele recente Vlaamse dichtbundels. De titel spreekt voor zichzelf: ‘Dichters: ze hebben te veel wind in hun broek’. De poëzie in dit nummer is overigens zelf niet zo bijzonder. G. van Hoof schrijft over het werk van J.L. Borges en H. Brutin stelt de schilder R. Wauters voor. Willem Elias ten slotte schrijft over ‘Kunst als anticipatie van een nieuwe levensstijl’ naar aanleiding van het theaterstuk ‘Flowers’ door de Lindsay Kent Company.

Heibel
14de jrg., nr. 3, maart 1980

Onder de titel ‘Manu en de kinderlokkers’ analyseert Eric Hulsens de persreacties op de herrie rond het toneelstuk ‘Snoepjes’. H.C. ten Berge introduceert de Schotse dichter Kenneth White, o.m. met een reeks vertaalde gedichten. In ‘Eenzaamheid, literatuur, politiek’ onderneemt Georges Appels een intelligente poging om verschijnselen als eenzaamheid en individualisme, vooral in en rond literatuur, vanuit een socialistisch oogpunt te begrijpen en meteen ook te doorbreken. Een prozatekst van Mark Insingel sluit daar wonderwel bij aan. P. Claes en H. Servotte zijn het oneens over de interpretatie van een verhaal van Herodotos. Hun meningsverschil betreft hoofdzakelijk de partijdigheid van de interpretant binnen een semiotische tekstanalyse. J. Walry schrijft over het probleem van werkverdeling volgens tayloristische en neotayloristische systemen. E. Hulsens heeft nogal wat bedenkingen bij de psychoanalytische benadering van sprookjes, zoals die door B. Bettelheim wordt toegepast. Ten slotte reageert M. Baeyens op Leo Nuyens, die in een vorig nummer zo fraai het ‘intellektuaals’ ontleedde.

De Vlaamse Gids
64ste jrg., nr. 2, maart-april 1980

Een Paul Koeck-nummer, waarin Willem M. Roggeman vooreerst, samen met de auteur, nagaat hoe het literair-journalistieke werk tot stand komt. ‘De zoete smaak van goudlikeur’ is een nieuw, heel goed verhaal van Koeck. H. Bousset noemt Koeck ‘de laatste geengageerde schrijver van de Nederlandse letteren’. Hij heeft verder nogal wat bedenkingen bij de soms gebrekkige harmonisering van ‘vertelkracht’ en ‘dossierkennis’. Paul Geerts belicht het theater- en filmwerk van Koeck. ‘Biesbosch’ is een mooie gedichtencyclus van Ben Cami. In ‘De ondergang der Muziek’ hangt Harry Cox een wel heel somber beeld op van het huidige muziekleven. R. Geraerds schrijft over vormingstheater.

Trap
5de jrg., nrs. 1 en 2, febr. en maart 1980

Het februarinummer staat in het teken van de huldiging van Paul de Vree, die eind 1979 zijn zeventigste verjaardag vierde. Jan van der Hoeven schetst in

[p. 398]

een synthetisch stuk de evolutie en de betekenis van De Vree als visueel dichter. Zoals gewoonlijk zijn ook de andere bijdragen gelegenheidsstukken. R. Ramon huldigt Werner Spillemaeckers n.a.v. 25 jaar dichterschap, en Tony Rombouts prijst Hendrik Carette, die de Trap-prijs kreeg. Carette sprak bij die gelegenheid een mooi dankwoord uit. Nog eens Tony Rombouts over Lucienne Stassaert, als inleiding bij haar nieuwe boek, ‘Parfait Amour’. Maris Bayar ten slotte schrijft over H.F. Jespers' ‘Het ritselen van vleugels’.

Het maartnummer wordt helemaal in beslag genomen door een interview van Luc Pay met Maris Bayar. Hij zorgde ook voor een bibliografie van de dichteres.

Nieuw Vlaams Tijdschrift
33ste jrg., nr. 2, maart-april 1980

Anneke Brassinga vertaalde een reeks indrukwekkende gedichten van Sylvia Plath. Gedichten van eigen bodem (K. Jonckheere, J. van den Berg, M. de Crée-Roex en Ph. Cailliau) krijgen daardoor meteen een zware hypotheek, al moet worden gezegd dat de verzen van J. van den Berg, die ik als dichter niet kende, opvallend goed zijn. Eva Vlame publiceert (al dan niet fictieve) autobiografische bekentenisbrieven ‘aan Johannes’. In ‘Winters staccato’ schrijft Willy Roggeman weer over zijn kunstopvatting. ‘Impotent jeugdportret’ is een soms grappig, maar toch niet helemaal overtuigend verhaal van Johny van Tegenbos. Verder proza van Mark Insingel en het slot van de studie van Wim Meewis over ‘Iconologie van de action painting’: nu over Willem de Kooning. In de kronieken verdere bedenkingen van japneus Georges Adé, H.F. Jespers over debuterende dichters, Bousset over prozadebuten van Huub Beurskens en Pol Hoste, Wim Meewis over Zero en G. Wildemeersch met een boeiend stuk over de tweede verzamelbundel van Claus.

Varia

- Yang (nr. 93, 16de jrg., nr. 2, april 1980) is een complete roman van Joris Denoo: ‘De stiftenridder & ondergetekende’. Apart nog twee bijdragen over de schilder Jean Bilquin.

- De losse blaadjes van G. Achterland heten nu Vernieuwde Actietribune, met een ondertitel die bijna het hele blad vult: ‘Nederlands-Vlaams tweemaandelijks tijdschrift i.v.m. kunst- en literatuurinformatie’. Korte recensies, informatie over tijdschriften en een heel kort interview met J. Hamelink.

- De V.W.S.-Cahiers (14de jrg., nr. 4, winter 1979 en 15de jrg., nr. 1, lente 1980) brengen brochures over respectievelijk W. Vancraeynest en A. Rodenbach, samengesteld door G. Mandelinck en M. de Bruyne.

- In Tmuzet (3de jrg., nr. 24, april 1980) had de redactie een gesprek met G. Walschap ‘over kunst en religie’.

- De Lezerskrant (7de jrg., nr. 1, maart 1980) brengt bijdragen over de auteur Siegfried E. van Praag (J. van Gool), de tekenares, illustratrice van kinderboeken, Mance Post, en ‘De doktersroman’.

12/5/1980

Hugo Brems