| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Pas verschenen dichtbundels
(worden naar vermogen besproken)
André Sercu: Stemmen uit het huis. Eigen uitgave, Ardooie. |
Johan van den Berg: Het mondeling tekort. Reeks: De Windroos, Uitg. Holland, Haarlem. |
Jozef Eyckmans: De omtrek van een woord, ibidem. |
Boccarossa: Ik rijd uit met een zweep, ibidem. |
Frans Kuipers: Van A tot en met Z, ibid. |
Margot H. de Hertog: Oor aan het hart, ibid. |
Maria de Groot: Vrijgeleide, ibid. |
Id.: Album van licht, ibid. |
Georges Lambrechts: Een teder ogenblik, uitg. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. |
Romain John van de Maele: Primum non nocère. Uitg. Raakpunt, Duinberg, Heverlee. |
Wim van Binsbergen: Klopsignalen, bij: In de Knipscheer, Haarlem. |
Jos Stroobants: Kleefkruid op mijn lippen, uitg. Leuvense Schrijversactie. |
Wouter Kotte: Schwarzwald Gedichten, uitg. De Schutting Pers. |
Johan Bovijn: Tot vermaak van de toeristen. Uitg. Eigen Beheer, Roeselare. |
Geert Verbeke-Lut van Huylenbrouck: Taranoth. Uitg. tmuzetje, Borgerhout. |
Frederik Daelers: Daphne, uitg. Panther Paperback, Dilbeek. |
Gerrit Achterland: Als de eenvoud uit je ogen straalt, ibidem. |
Freddy Gryson: Labyrint, ibidem. |
Gerrit Achterland: Gedichten 1973-1978, ibidem. |
Lieve Thiebaut: Allene Vogels, ibidem. |
Valère Dekens: Warm en stil. Uitg. Boekweit-serie, Hasselt. |
Wilfried van Craen: Gedichten uit no man's land. Uitg. Wel, Bergen-op-Zoom. |
Hans Vlek: De toren van Babbel. Uitg. Hans Vlek en Distel. |
Johan Bovyn: Dit een tuin van verwondering. Uitg. Bovyn, Roeselare. |
Johanna Kruit: De nacht, een watervogel. Uitg. Wel, Bergen-op-Zoom. |
Murk A.J. Popma: De onderstroom. Uitg. Klaas Woudt, Zaandijk. |
Paul M. Rigolle: Mond- en clownzeer. Uitg. Yang-Reeks, Gent. |
Phil Cailliau: De leer van Etymon en Hoe meervoudig dit lieve lichaam, ibidem. |
Anton van Kraaij: De bochel. Uitg. Zeeuws Kunstenaarscentrum, Middelburg. |
Joannes Marijnen: Kosmisch Bewustzijn, uitg. eigen beheer, Cederlaan 4, Wilrijk. |
Vernie February: O snotverdriet. Afrikaanse Gedichten. Uitg. Knipscheer, Haarlem. |
Redactie
| |
| |
| |
Nog maar eens Virginia Woolf
Virginia Woolf, haar werk, haar persoonlijkheid, haar leven en haar milieu blijven stof leveren voor steeds maar nieuwe publikaties. Het wordt allemaal wel wat moeilijk om bij te houden en ik noem, louter ter informatie, maar een paar recente titels.
Princeton University Press brengt een paperback-herdruk van Virginia Woolf. The Inward Voyage, een studie die Harvena Richter in 1970 aan het verregaande subjectivisme van haar werk wijdde. De bekende biograaf van Henry James, Leon Edel, behandelde in Bloomsbury A House of Lions (London, The Hogarth Press, 1979, 288 blz.) het kliekje vrienden en kennissen dat onder de naam Bloomsbury Group de intellectuele geschiedenis van Engeland ingegaan is. The Wise Virgins, de roman van Leonard Woolf uit 1914, die nog altijd interessant is omwille van het licht dat hij werpt op zijn relatie met zijn echtgenote, werd, met een nieuwe inleiding van Ian Parsons, herdrukt (New York & London, Harcourt Brace Jovanovitch, 1979, XVIII-247 blz.). In Elaine Showalter's A Literature of their Own. British Women Novelists from Brontë to Lessing, wordt een heel hoofdstuk gewijd aan Virginia Woolf en wat haar vlucht in de androgynie genoemd wordt (Princeton University Press, 1979, VII-379 blz.). Michael Rosenthal probeert in Virginia Woolf aan een overdreven biografische benadering van haar werk te ontsnappen en onderwerpt het aan een meer formeel-gericht onderzoek (London, Routledge & Kegan Paul, 1979, 270 blz.). Penguin Books brengt een pocket-editie van de biografie die Virginia Woolf aan haar vriend Roger Fry gewijd heeft en waarmee ze zelf niet al te hoog opliep (Harmondsworth, Penguin Books, 1979, eerste ed. 1940). De University of California Press ten slotte kondigt onder de titel Virginia Woolf een nieuwe collectie originele essays aan die door Ralph Freedman bij elkaar gebracht en ingeleid werden.
Maar veruit de interessantste Virginia Woolf-literatuur van de jongste jaren is zeker de zesdelige editie van haar brieven, waarvan het vijfde deel onlangs verschenen is: The Sickle Side of the Moon. The Letters of Virginia Woolf, Vol. 5 (London, The Hogarth Press, 1979, XVIII-476 blz.). Het behandelt de jaren 1932 tot 1935, die tot de moeilijkste behoren van haar al niet erg rooskleurige leven. Het was een periode waarin ze een aantal goede vrienden verloor: Lytton Strachey, Carrington, Lowes Dickinson, Roger Fry; haar depressieve toestand werd hoe langer hoe erger, haar scheppende carrière kent een dieptepunt en de spookbeelden van het opkomend nazisme en de nakende oorlog verontrusten haar steeds meer.
Op de eerste delen van deze monumentale editie ben ik vroeger al een paar keer uitvoerig ingegaan (Kultuurleven, aug.-sept. 1978, en Dietsche Warande en Belfort, jan. 1980). Ik moge dus ermee volstaan dat ik er nog eens op wijs hoe voorbeeldig Nigel Nicolson zich van zijn taak als editor gekweten heeft. Hij verschaft inleiding en verklaring waar het moet, maar nergens staat zijn nochtans nuttige commentaar de eigenlijke tekst, waar het tenslotte toch om gaat, in de weg. Een werk dat voor iedere serieuze Woolf-kenner onmisbaar is.
Maurits Engelborghs
| |
| |
| |
De afrekening
Gerard Soete (1920) debuteerde in 1967 met De achterhoede en gaf daarna nog een vijftal romans uit, die op één na aan de verwarring, corruptie en knoeierij in het onafhankelijke Zaïre gewijd zijn. Zijn jongste werk, De afrekening (Gottmer, Nijmegen & Orion, Brugge, 1980, 175 blz.), houdt in wat de titel zegt: het is een voorlopige balans over leven en gedachtenwereld van de auteur. Wie niet ontsnapt aan dat onderzoek naar het resultaat van zijn doen en denken, eindigt dikwijls op de vaststelling van een tekort dat niet meer aan te vullen schijnt. Ook bij Soete overheerst een bitter pessimisme, tot in het laatste hoofdstuk letterlijk en figuurlijk het licht van een nieuwe dageraad rijst.
Begeleid door een gids, die zijn geweten symboliseert, gaat Simon Acher terug naar de plaatsen waar hij gewerkt en de toestanden die hij doorgemaakt heeft. Vooreerst naar Kinshasa, waar hij voor 1972 politie-inspecteur is geweest. Wat hij er nu aantreft zou doen grinniken als het niet zo triestig was. Aan de ene kant een vertoon van praal en glorie dat Mussolini's ijdelheid op dat gebied waardig lijkt, gepaard met een uitbuiting van het volk door een kleine bovenlaag van profiteurs zoals in het koloniale tijdperk nooit bestaan heeft, en daartegenover een massa werklozen en hongerlijders die in twintig jaar verder dan een halve eeuw achteruit, in armoede en uitzichtloosheid teruggeslagen zijn.
Tweede ontgoocheling betreft de liefde. Waar zijn ‘de verlangens van zijn twintig jaar, de Largo van Händel, de zuiverheid’? (55). In Afrika, Europa, Amerika, overal dezelfde schaamteloze ontaarding, niet ondergaan als een nederlaag die met wilskracht moet overwonnen en uitgewist worden, maar geduld, verlangd, nagestreefd, als beantwoording aan de diepste verzuchtingen en enige zingeving van het bestaan. Geld en macht, schandelijk verdiend en afgedwongen, moeten dienen om achter een schijn van waardigheid het laagste en gemeenste, want het dierlijke, tegen het edelste in de mens in mogelijk te maken.
Simon Acher voelt zich evenzeer in zijn huwelijk bedrogen. Zijn vrouw had nooit van liefde gehoord (164). Hoe kon zij weten wat man en vrouw door lief en leed aan elkaar kan binden tot de dood hen scheidt? Hij verdiende geld, altijd maar meer geld, opdat zij het met volle grepen zou verkwisten, en terwijl hij zich uitsloofde vervreemdde hij van de kinderen, die ten slotte door een rechter aan hun moeder werden toevertrouwd. Wat moet er groeien uit de zonen en dochters van een ontredderd gezin? Soete antwoordt op die vraag met zijn beschrijving van een soort inwijding in het gebruik van drugs en de seksuele verkenning van elkaars lichamen, die door een geestelijke geleid worden. De kerk speelt het spel van haar doodsvijanden in de kaart en ‘de Prins der Duisternissen wordt nu door zijn eigen uitvinders afgeschreven.’ (169).
De Uno en de Derde Wereld? Een avondje in het gezelschap van de niet-blanke Lemerveilleux, advocaat-generaal bij de Verenigde Naties, zal het leren. Nog nooit van zo'n kwal gehoord, een luie en vette praalhans, die nergens ver- | |
| |
stand of kennis van heeft, maar het kan zeggen en ‘carrière maakte’, zoals de sergeanten in zijn land generaal, de kwakzalvers dokter en de oplichters groothandelaar werden (134). Al die mispunten samen ruien de onwetende jeugd tegen hun ouders en grootouders op. Er mag geen eerbied en waardering opgebracht worden voor degenen die gewerkt en geofferd hebben om hun kinderen en kleinkinderen de welvaart en ontwikkeling te schenken die zij nu genieten. Met alle middelen moet de oudere generaties die nog leven het bewustzijn opgedrongen worden dat zij onderdrukkers en uitbuiters van hun medemensen geweest zijn.
Is er nog een redding uit de kwade trouw, leugen en misleiding, een wedergeboorte van toewijding, eerlijkheid en gemeenschapszin, van de geestelijke waarden mogelijk? Simon Acher, aan het einde van zijn aanklacht gekomen, voert een laatste gesprek met de versleten aalmoezenier van een ziekenhuis, ergens een oud-missionaris die niet meer meetelt, maar nog zijn priesterschap beleeft, eenzaam en miskend, zoals hij het sinds zijn wijding gedaan heeft. Hij getuigt: God bestaat, Christus is voor ons gestorven, brood en wijn worden om Hem te gedenken zijn lichaam en bloed, er wacht een eeuwig geluk en een straf voor het kwaad. ‘Wat je ontbreekt’, verklaart hij, ‘is genade. Ik zal voor je bidden.’
Inhoudelijk beschouwd kon De afrekening zonder literaire bedoelingen geschreven, een pamflet van Nieuw-Rechts geworden zijn. Misschien ware dat beter geweest en zou het op het meer geeigende terrein van de journalistieke polemiek een brede gedachtenwisseling tussen voor- en tegenstanders uitgelokt hebben. Eerlang komt die er ongetwijfeld, want bijna een halve eeuw na de Tweede Wereldoorlog wordt het mogelijk om over de voorbije periode een verantwoorde balans op te maken.
Soete heeft een andere vormgeving verkozen, een letterkundige verpakking voor een politiek, cultureel-filosofisch en godsdienstig betoog, dat in de eerste plaats een veroordeling van allerlei misstanden, dwaasheden en misdaden wil zijn. Wij vrezen dat zijn literaire schepping, om haar kritische beslistheid tegen de tijdgeest in, gekraakt, en haar tijdskritiek om haar symbolische voorstelling afgewezen zal worden. In ieder geval is De afrekening een moedig boek, dat boven de onbelangrijke anekdotiek van veel hedendaagse verhalen uitstijgt en reeds om die reden belangstelling en nadenken verdient.
André Demedts
| |
Nieuwe tijdschriften voor fantastiek
Nadat vorig jaar de groep ‘Abraxas’ te Gent opgericht werd en met een gelijknamig tijdschrift startte, merken we nu dat de interesse voor de fantastische literatuur en aanverwante ook in ons land meer uitbreiding neemt. In Nederland bestond vroeger het uitstekende periodiek ‘Drab’, doch dat verdween zowat anderhalf jaar geleden wegens produktiemoeilijkheden, en eventjes zag het ernaar uit dat de fan van fantastiek, sprookjes en griezel zich naar het buitenland zou moeten richten.
‘Abraxas’ nam die taak echter gedeeltelijk over, en nu volgt ‘Hexa’ in dezelfde voetsporen. ‘Hexa’ echter neemt het
| |
| |
veld ruimer op: het eerste nummer (december 1979) is verdeeld in vier onderwerpen: Mythen (o.a. met Noordamerikaanse scheppingsmythen), Sagen (de Eenhoorn, kabouters...), Sprookjes (Moeder de Gans, Grimm) en Adult Fantasy (William Morris, J.R.R. Tolkien). Waarschijnlijk wordt deze onderverdeling aangehouden in volgende nummers, waarvan er eentje geheel gewijd zal zijn aan Tolkien, en de andere o.m. artikels zullen bevatten over de Inklings, Anne McCaffrey, Fritz Leiber & ‘The Lord of the Rings’...
‘Hexa’ (Stefaniestraat 12, Antwerpen) is een professioneel en mooi gedrukt tijdschrift, vrij klein van formaat, voorzien van aardige doch wat onduidelijke illustraties, en kost per stuk 100 fr. ‘Abraxas’ (Postbus 346, Gent) is te verkrijgen à 200 fr. per jaar.
Guido Eekhaut
| |
Over Wordsworth
In tegenstelling tot Blake, wiens werk op vele plaasen bijna als een lofzang op de irrationele kanten van het menselijk bestaan kan worden beschouwd, gaat Wordsworth meestal door als een dichter bij wie subliminale elementen een ondergeschikte rol spelen, vooral dan in het latere gedeelte van zijn lange leven. In vele gevallen is dat ook zo, maar dat betekent niet dat die elementen geheel ontbreken. Ze spelen inderdaad ook bij Wordsworth mee, maar ze worden minder opzettelijk of expliciet gebruikt, blijven meer onder de oppervlakte hun invloed uitoefenen. Men kan het zo stellen dat bij de keuze tussen de rationele wereld en de subliminale Blake bewust voor de tweede opteert en Wordsworth voor de eerste. Maar bij Wordsworth speelt die tweede niettemin, hetzij onder invloed van Coleridge hetzij ongewild, mee en haar subtiele aanwezigheid zorgt voor een welkome spanning in zijn werk.
Dit is de interessante thesis die John Beer in zijn boek Wordsworth in Time (London, Faber, 1979, 232 blz.) verkondigt, en in zover hij eropuit is om in Wordsworth die extra dimensie te valoriseren die tot hiertoe nogal eens werd genegeerd, is het werk alvast toe te juichen. Daarbij komt nog dat John Beer zijn thesis met inzicht, gezag en met de passende steun van relevante teksten verdedigt. Want na de ietwat theoretische inleiding verliest hij in de rest van zijn boek het scheppende werk van Wordsworth geen ogenblik meer uit het oog. Trouwens, de meeste van zijn argumenten vindt hij in de subtiele betekenisverschuivingen die in de dichterlijke taal van Wordsworth te vinden zijn voor wie voldoende aandacht heeft voor ‘the word on the page’. De thesis bewijst uiteindelijk haar eminente bruikbaarheid doordat ze leidt tot een opgefriste lectuur van vertrouwde verzen, waarvan de bijgewerkte interpretaties telkens verrijkend en overtuigend zijn. Dit is een voortreffelijke, nuttige en elegante studie.
Maurits Engelborghs
|
|