Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125
(1980)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 368]
| |
Kroniek
| |
[pagina 369]
| |
er in 1978 in verschenen zijn, door Russen zijn geschreven en dit over uitsluitend Russische thema's. De bijdrage erin van Armeens of Oekraïens literair werk is in omvang beperkt en wat de invloed betreft onbeduidend. In Onze Tijdgenoot is het aantal niet-Russische Sovjetauteurs beperkt tot het minimum. De wereld die in die tijdschriften aan bod komt, moet ons ronduit verbazen: er komt praktisch geen ideologie in voor, de partij en partijfunctionarissen spelen er geen (leidende) rol in (die hen volgens de nieuwe grondwet toekomt); de helden leven er niet met de partij en haar ideologie. De belangen waar deze literaire helden van doordrongen zijn, zijn niet de belangen van de Sovjetmaatschappij, maar de belangen van Rusland, van het Russische volk. In tegenstelling tot de multinationale, socialistisch-realistische literatuur van na WO II komen niet-Russen er niet in voor (of zeker niet als hoofdpersonages). De Russen in deze wereld interesseren zich ook niet voor de niet-Russen, zoals ze zich evenmin interesseren voor wat buiten de Sovjetunie gebeurt, of dat nu het kapitalistische of socialistische buitenland is. Bovendien valt op dat hun sociale aandacht toegespitst is op de landbouw (het dorp) en het leger; de arbeider en meer bepaald de fabrieksarbeider komt bij hen niet voor. Wat meer is, ze hebben de pest aan heel de wereld van de industrie, de wetenschap en techniek. Die wereld is voor hen de vijand; het is immers die wereld die de natuur en dus het dorp uit elkaar trekt en vernietigt, en het is precies het dorp dat de basis is van het Russische leven. Met de wereld van de industrialisering, modernisering, collectivisering en voortdurende technische vernieuwing leeft deze ‘nieuwe Russische literatuur’ in voortdurend conflict en zelfs in staat van oorlog. Door dat alles is die literatuur ook antimarxistisch, want volgens die leer is het middelpunt van het maatschappelijk leven de fabriek, de arbeidersklasse. Als ideologisch wapen hanteert deze nieuwe stroming de ecologie, die de stad de oorlog verklaart. De stad - dat is voor hen het symbool van moreel verval, denationalisering, van de invloed van het Westen, dat ervoor verantwoordelijk zou zijn dat Rusland het slachtoffer geworden is van de wetenschappelijk-technische revolutie. Daarom is deze literatuur uitgesproken antiwesters, ze wil zich isoleren zowel van het westerse kapitalisme als van het westerse socialisme, d.i. van heel de westerse oriëntering naar industrialisering en technologische revolutie. Het is immers die revolutie die de Russische demografische basis ondermijnt, de natuur vernietigt en het dorp van de kaart veegt. Bovendien heeft de Sovjetperiode van de Russische geschiedenis aangetoond dat de industriële samenleving, die de Russische marxisten hun land opgedrongen hebben, het dorp niet machtig en rijk gemaakt, maar integendeel aan de rand van de afgrond gebracht heeft. Deze literatuur is ook uitgesproken tegen de | |
[pagina 370]
| |
emancipatie van de vrouw, die bijdraagt tot het uiteenvallen van het gezin. Alles wijst erop dat deze nieuwe richting meer is dan een modetrend, die ook in het Westen sterk vertegenwoordigd is (ecologisten, ‘Grüne Partei’). De visie van deze Russische schrijvers op de samenleving van mensen is hen ook ingegeven door de politiek van de Sovjetregering, die sinds het begin van de jaren '20 alles in het werk stelt om de grote Russische cultuur af te breken. Daartoe rekenen we niet alleen de gedwongen collectivisering van de Russische boerenstand in de jaren '20 en '30, wellicht de grootste demografische, agrarische en culturele catastrofe die Rusland kon overkomen, maar ook het systematisch uitroeien van de Russische traditie en levenswijze (door het verbieden van het geloof en het sluiten van de kerken, door de afbouw van de eeuwenoude volkscultuur),Ga naar eind4. die vruchteloos vervangen wordt door een supranationale, proletarische cultuur. Deze nieuwe strekking in de moderne Russische literatuur heeft tenminste twee opmerkelijke vertegenwoordigers: Astafjev en Raspoetin. Het oeuvre van Viktor Petrovitsj Astafjev (o 1924) is helemaal doordrongen van autobiografische elementen. Zijn familie werd tijdens de collectivisatiecampagne in Siberië uitgeroeid. Zoals Maksimov werd Astafjev een dakloze wees en kwam terecht in een kindertehuis; zijn verhaal ‘De diefstal’ (Krazja, 1969) speelt zich af in een weeshuis op het einde van de jaren '30 en toont ook het leven van de oudgelovigen in Siberië vóór de revolutie. Daar werd hij opgevoed door een verbannen tsaristische officier; van zijn jeugdjaren draagt hij een diepe haat mee voor de collectivisering van het Russische dorp en een diepe nostalgie naar het vroegere dorp van vóór het grote cataclysme. Terwijl in zijn vroegere werken duidelijk de invloed van het socialistisch realisme te bespeuren is, heeft hij met die literaire methode gebroken in zijn roman De koning-vis (Tsarj-ryba) van 1976. Hierin schildert hij de wereld van het ontvolkte Russische Noorden met zijn ontmenselijkte stropers, die verdrinken in rauwe dronkenschap en roofzucht. De verdierlijking aldaar maakt het leven ondraaglijk; slechts enkelingen, de laatste der Siberische Mohikanen, kunnen het dank zij hun eenvoudige, schoonmenselijke eigenschappen uithouden. Astafjev verbergt niet dat hij diep religieus is; in het verval van het geloof ziet hij de belangrijkste oorzaak van het algemene verval. Het is een verheugend feit dat precies dat boek in 1978 een staatsprijs gekregen heeft! Een andere schrijver van die nieuwe richting is Valentin Raspoetin, die eveneens in 1978 een staatsprijs toegewezen kreeg voor zijn roman Leef en gedenk.Ga naar eind5. Bij deze richting sluit een hele rij schrijvers aan die dezelfde Russische bezorgdheid om toestanden in heden en verleden uitdrukken, b.v. de angst | |
[pagina 371]
| |
voor een toekomstig conflict met Azië. Minder positief lijken ons de pogingen van bepaalde schrijvers om zich af te zetten tegen het cosmopolitische communisme à la Trotski, die verantwoordelijk gesteld wordt voor al het slechte in Ruslands socialistisch verleden; zo wordt in de roman van Anatoli Ivanov (de redacteur van ‘De Jonge Garde’), De eeuwige roep (Vetsjnyj zov), het bestaan aangetoond van een alomvattende trotskistische samenzwering; en Michail Kolesnikov komt in zijn roman Met open vizier (Sotkrytym zabralom) aanzetten met de fascistoïde legende van een maçonnieke samenzwering in het land, waarvan de leider alweer diezelfde Trotski zou zijn (die alias Lev Davidszoon Bronstein heet). Zoals praktisch in heel de officiële Sovjetliteratuur het geval is, wordt ook hier het kind niet bij zijn naam genoemd (in jargon Aesopus-taal of ezopovsjtsjina genaamd), het woord ‘jood’ komt zelden voor, maar wat of wie bedoeld wordt, kun je makkelijk opmaken uit namen of uiterlijke kenmerken. Naast antisemitisme valt ook op dat de intelligentsia het soms zwaar te verduren krijgt, in het bijzonder de op het Westen georiënteerde nieuwlichters, die in hun dagelijks leven als negatieve figuren voorgesteld worden. Voor veel opschudding en een enorm kassucces heeft ook de laatste roman van Valentin Pikoelj gezorgd. Pikoelj is de auteur van een paar zeer populaire historische romans, zoals Woord en daad (Slovo i delo) en Het gevecht van de ijzeren kanseliers, waarvan de eerste handelt over de politieke terreur en het systeem van verklikken (slovo i delo) in de jaren '30 van de 18de eeuw, toen Anna Ivanovna samen met haar Baltische gunsteling Biron het land regeerde. Aangezien de thema's censuur en repressie een absoluut taboe zijn in de Sovjetunie, grijpen vele schrijvers én historici graag terug op de 18de en 19de eeuw, die, omdat ze definitief tot het tsaristisch verleden behoren, ten volle blootgelegd kunnen worden. De in de Sovjetunie en in het Westen populaire Russische schrijver Boelat Okoedzjava heeft enkele van zijn prozageschriften precies aan dergelijke onderwerpen gewijd.Ga naar eind6. De laatste roman van Pikoelj werd in delen gepubliceerd in het tijdschrift ‘Onze Tijdgenoot’ en draagt de titel Bij de laatste stap (Oe poslednej tsjerty). De oorspronkelijke titel ‘De boze geest’ werd door de redacteur van het tijdschrift geweigerd. Pikoeljs roman is een lijvig werk geworden over het ineenstorten van de autocratie in Rusland. In het centrum van het verhaal staat Grigori Raspoetin, de beroemde geestelijke vader van Nikolaas II, die door Pikoelj beschouwd wordt als de belangrijkste oorzaak van de val van 's tsaren troon. Naast veel erotiek in de avonturen van de geliefde starets van de keizerlijke familie, probeert Pikoelj aan te tonen dat Raspoetin een wapen was in handen van de zionisten (een sovjeteufemisme voor joden). De lijst van misdaden door joden begaan, is bij Pikoelj onuitputte- | |
[pagina 372]
| |
lijk en hij ontdekt ‘zionisten’ op de meest onverwachte plekken. Terloops moet gezegd dat er in de roman van Pikoelj geen enkele ‘lichtende’ persoonlijkheid voorkomt; slechts Vladimir Poerisjkevitsj, de oprichter van de pogromorganisatie van de zgn. Tsjornaja sotnja,Ga naar eind7. wordt voorgesteld als de redder van Rusland! Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat deze roman precies in ‘Onze Tijdgenoot’ gepubliceerd werd, een tijdschrift dat zijn nationalistische en chauvinistische strekking niet onder stoelen of banken steekt. Een tussenpositie nemen de zgn. ‘nationaal-bolsjevieken’ in, die gelijkaardige thema's behandelen, maar daarin nog een plaats openlaten voor de partij, zoals in het boek Jouw naam (Imja tvojo) van Pjotr Proskoerin (o 1928), waarin het hoofdpersonage, de Russische boer Zachar Derjoegin, de ruimtevluchten van de Sovjetunie veroordeelt, want, zegt-ie: ‘We moeten leven op aarde... De helft van het land zit onder het onkruid.’ Derjoegin wordt ook uitgespeeld tegen de Westoekraïener Zagreba en tegen de ‘Witrussische Pool’ Sjvidkovski; de bedoeling daarvan is duidelijk: beiden zijn uniaten en staan dus onder diezelfde destructieve westerse invloed. Een voor de sovjetliteratuur ongehoorde gedachte is ook de apotheose van de orthodoxie: de partijsecretaris Petrov komt diep onder de indruk van de schoonheid van een icoon en dat in 1928, tijdens de hevige antireligieuze campagne. Godsdienst doordringt het persoonlijke leven van de helden, ongeacht hoe zijzelf tegenover religie staan. Dat schrijvers als Astafjev en Raspoetin niet alleen kunnen publiceren, maar ook nog belangrijke literaire premies krijgen, wijst erop dat ze hun verdedigers hebben in de hoogste kringen, waarvan één fractie, zij het ook de regerende, nl. de ‘Dnepropetrovsk-groep’, het houdt bij Sovjetschrijvers als Sjolochov, Leonov, Ajtmatov, Bondarev, Bykov, Kozjevnikov, Michalkov, Polevoj en Tsjakovski. De in zeer brede kringen populaire auteurs Astafjev, Raspoetin, Sjoeksjin, Soloöechin en Belov komen op hun lijst van bevoorrechte literatoren niet voor. Afgezien van het antisemitisme, dat in de Sovjetunie met de regelmaat van de klok zijn Russische kop opsteekt, kunnen we ons verheugen over het op de voorgrond treden van een nieuwe strekking in de Sovjetliteratuur die nationaal geïnspireerd is en de Russische belangen verdedigt, waarbij grote aandacht wordt geschonken aan zuiver Russische eigenschappen en deugden. Door haar diep menselijke bewogenheid, haar antibolsjevisme en religiositeit steekt deze literatuur schril af tegen de vroegere en huidige socialistisch-realistische strekking die qua oplagen en officiële steun nog steeds de belangrijkste is, maar wat het lezersaantal betreft duidelijk het onderspit moet delven. Een hoopvol teken voor de jaren '80! |
|