geleek. Maar daar er geen foto van deze laatste bestaat, is elke vergelijking onmogelijk.’
Over Monica weten we wel een en ander. Zo bijv. dat zij, volgens Walgrave in zijn Gezellebiografie, gaarne stil zat en ‘bad haren rozenkrans, of rookte wel eens een pijpe tabak.’
Wat de dichters-leugenaars betreft, moet ik toch een paar kleinigheden in het midden brengen. Van de Woestijne beschouwde de poëzie als een schoon bedrog en schreef ergens dat het bovarysme zijn geliefkoosde geestelijke sport was. Deze sport bestaat in ‘concevoir les choses autrement qu'elles ne sont.’ Van de Woestijne heeft beweerd dat hij vanaf zijn tweede jaar kon lezen en schrijven. Dit en andere dingen meer hebben Dr. K. van Acker ertoe gebracht, hem te plaatsen ‘in de rij der lijders aan pseudologia phantastica’. Niet gevaarlijk. (‘Vlaamse temperamenten’, 1944, blz. 95).
Toch moet Van de Woestijne al van bij de geboorte heel bijzonder geweest zijn. Zijn broer Gustave, de schilder, van wie onlangs ontstellend naïeve memoires (‘Karel en ik’) zijn verschenen, vertelt dat Karel bij zijn geboorte zeventig centimeter lang was en zes kilo woog. Toen hij op de arm recht kon zitten, lachte hij nooit. Als men hem op zijn wang tikte, keek hij ernstig en misprijzend. Dat moet hij van zijn vader gehad hebben. Die lachte ook nooit. De getuigenis van Gustave is te mooi om niet letterlijk te worden vermeld: ‘De reden ervan is dat, indien hij het ongeluk had eens te lachen, hij seffens de hik had die dan soms twee dagen aan een stuk duurde.’
In alle stambomen zijn er tere of zere plekken. Daarom zal men mij, hoop ik, een authentieke anekdote niet kwalijk nemen. Ik bied ze gaarne aan Gijsen aan, die een zwak heeft voor anekdoten. Toen ik nog niet lang te Brussel woonde, had mijn vrouw griep. Er kwam een dokter uit de buurt, die tot op hoge leeftijd onze huisdokter zou blijven. Op het moment dat hij zijn voorschrift ging invullen, kreeg hij een fijn getekend portret in de gaten dat in de living hing. Hij zei in plat Gents: ‘Da's Karel van de Woestijne!’ En zich naar mij omkerend: ‘Die zijn grootvader en mijn grootvader waren de grootste leugenaars van Gent.’ Zo klein is de wereld.
Om tot ernstiger zaken over te gaan. Er is al een en ander geschreven over Gezelle en Van de Woestijne. Van deze laatste bestaat een aantekening in zijn zakboekje van 1924 (‘Verzameld werk’, II, blz. 463 en 907):
‘Het geboortehuis van Guido Gezelle.
Hier is geboren hij die mij begraven zal.’
Daar kan ik soms over prakkezeren.
R.F. Lissens