den ontleed; ten slotte zijn Eléments de sémiologie (1965) en zijn Système de la Mode (1967), waarin de klasse-ideologie in de damesbladen wordt gedemystificeerd.
De invloed van Freud anderzijds is vooral in zijn literair-kritische studies te merken, maar verschilt in wezen niet van zijn ideologiekritiek. Het lijkt er wel naar dat Barthes, die als kind reeds zeer vroeg zijn vader verloor, een andere vaderfiguur gezocht heeft om zich tegen af te zetten: ‘il faut tuer le père’. Hij heeft die later bij de naam genoemd: doxa, het geheel van overgeleverde, vastgeroeste en consumptieklare ‘idées fixes’ die als evidenties, als een echte cultus van het ‘ce qui va de soi’, het leven van de burger bepalen. Uit de lectuur van zijn in 1975 gepubliceerde autobiografie Roland Barthes par Roland Barthes (Seuil, Ecrivains de toujours) krijgt men zelfs de indruk dat deze anti-orthodoxe houding voor hem een nieuw soort doxa geworden is.
De Freudiaanse invloed is voor het eerst merkbaar in zijn belangrijke, maar minder bekende studie Michelet par lui-même (1954), een werk waarin de psychoanalytische kritiek van de toenmalige Franse school (Bachelard, Mauron, Richard) op briljante manier in de praktijk wordt gebracht. Deze studie blijft nog steeds voor de geïnteresseerde criticus een fascinerend voorbeeld van thematisch onderzoek van een oeuvre als georganiseerd netwerk van obsessies.
De naam Barthes is echter vooral verbonden gebleven met een hedendaagse versie van een ‘querelle des anciens et des modernes’ in de jaren '60. Het lijkt vandaag al weer een hele tijd geleden en voorbij... maar als men er wat dieper over nadenkt - dat gebeurt meestal als het ‘voorbij’ is - dan blijkt deze problematiek nog ontstellend actueel te zijn. Waarover ging het? Over Racine, over de universiteit, over twee soorten van literaire kritiek.
De discussie ontstond met Sur Racine (1963): geen zoveelste lijvige ‘monografie’ van het universitaire type, maar een bundeling ideologisch geladen essays over o.m. ‘l'homme racinien’ en ‘Histoire ou Littérature?’. Genoeg om Raymond Picard, eminent Racine-kenner en hoogleraar, in de pen te doen kruipen ter verdediging van het heilige der heiligen. Zijn frontale aanval (Nouvelle critique ou nouvelle imposture, 1965) en het antwoord van Barthes (Critique et Vérité, 1966) zorgden ervoor dat deze laatste bij een breder publiek bekend raakte. Een aantal critici nemen het op voor of tegen de universitaire resp. de interpretatieve kritiek. Terwijl de enen met Picard een zgn. objectieve benadering van het werk voorstaan, poneren anderen, rond Barthes, dat het de taak van de criticus is een literair werk te interpreteren en te evalueren vanuit een openlijk uitgesproken politiek en filosofisch (b.v. marxistisch, Freudiaans...) gezichtspunt. Barthes vond