| |
| |
| |
Michel van der Plas / Preekmans
1
Preekmans moest weer zo nodig.
Dacht: ik steek de scharen
Stond, met mooie gebaren,
Net als vroeger: Kleinduimpje
dan zwetste hij er op los.
en zusjes, heette het dan.
En ze maar kruimels voeren
van hoop, maar zelf doodsbang.
| |
| |
| |
2
Ach nee, er werd niet gelogen,
alleen maar verdonkeremaand:
blijft onze brave spreker
Zelfs die naast hem wonen
Waarom ook? Alles is over
| |
| |
| |
3
Voor die tijd nog één keertje
Ach, kijk eens aan, meneertje:
Daar wordt niet op gerekend,
en de tijden zijn er niet naar.
Blijf maar rustig Preekmans
met het troostend gebaar.
En toch: weer verzen schrijven,
dat je naar wolken mag vliegen
dat je in de hemel woont.
| |
| |
| |
4
Zie soms ver weg iets bewegen,
Wil er dan wel naar toelopen,
en dan? weet niet wat dan.
Ja, of er iets mee spelen,
of nog liever: iets moois
Schaduw, maar dag van morgen
een mens om God mee te worden
en ooit meer dood te gaan.
| |
| |
| |
5
weg, weg wezen. En dan de
Vrees niet, mijn droom: in verzen
doet een dromer geen kwaad.
En dan, ik ken mijn Elsschot:
‘Tussen droom en daad...’
Voordat je dit zult lezen
ben ik alweer in mijn schulp,
Kijk, ik ga al weer kleiner
schrijven en keurig recht,
tussen denkbeeldige lijnen.
| |
| |
| |
6
Stil maar. Hij woont alweer zondags
Vlekkeloos. Niets meer te zien
Nou, ja, wat stiller misschien.
Maar dat is toe te schrijven
of teveel drank na vijven, -
ach, wat sneller van streek.
dingen met schimmen gedeeld
en er als schim in passend, -
Gras, - maar er komen woorden
spelers heen, waarvandaan:
Hij verdwijnt vroeg naar boven
zijn dromen opgaand in rook.
Je zou ze toch niet geloven.
|
|