Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125
(1980)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Kroniek
| |
[pagina 52]
| |
Wie het eerste deel van deze editie gezien heeft zal weten hoe voorbeeldig de editor, Anne Olivier Bell, zich daarin van haar zware taak gekweten heeft: daar mankeerde qua begeleidend materiaal, zoals inleiding, voetnoten, referenties, of ophelderingen, nu eens niets aan om de lectuur van deze fascinerende dagboekbladzijden tot een onverdeeld genot te maken.Ga naar eind4. Het tweede deel is zeker niet minder verzorgd en lijkt me, van zuiver literair standpunt gezien, nog belangrijker. Het beslaat de vijf jaren van 1920 tot 1924, die in de loopbaan van de schrijfster van onschatbaar belang geweest zijn. Het was immers in die periode dat ze voor het eerst haar specifieke eigenheid als romanschrijfster ontdekte (‘... happier today than I was yesterday having this afternoon arrived at some idea of a new form for a new novel’, p. 13) en ook uitwerkte in romans als Jacob's Room (1922) en Mrs Dalloway (1924). De combinatie van een ietwat onderdanige liefde voor haar man en een onloochenbare afgunst op zijn superieur brein (‘Lord what a weak brain I have - like an unused muscle. He talks; & the facts come in, & I can't deal with them’, p. 309), haar onvermogen om gewoon wat alledaagse warmte op te brengen voor haar medemensen (‘Seldom penetrated by love for mankind as I am’, p. 134) samen met haar diep verlangen om ze toch maar te begrijpen (‘my incessant search into what people are & feel’, p. 119), haar ontluikende liefde voor Vita Sackville-West (‘All these ancestors & centuries, & silver & gold, have bred a perfect body’, p. 306), het eeuwige worstelen met haar pen (‘Writing is an agony’, p. 135), haar depressies en frustraties (‘all the horrors of the dark cupboard of illness’, p. 125), de originele schrijftrant die ze voor Mrs Dalloway ontwikkeld heeft (‘my tunnelling process’, p. 272), het lange défilé van overbekende namen uit de hele periode: Russell, Eliot, Huxley, Forster, Mansfield, J.M. Murry, Ottoline Morrell, Lawrence - het zijn allemaal elementen die de lectuur van dit boek ongemeen boeiend maken. Voor de Woolf- of Bloomsbury-specialist is dit werk uiteraard onmisbaar. Voor de literatuurliefhebber in 't algemeen wordt het belang ietwat beperkt door het feit dat de aantekeningen te vluchtig en de vlinderig zijn om doorlopende redeneringen of beschouwingen van enige lengte mogelijk te maken. Het grootste gedeelte van het boek is strikt genomen vooral van biografisch en minder direct van literair nut. De werkelijk interessante passages van algemeen belang zijn tenslotte niet zó talrijk en liggen verspreid tussen ettelijke bladzijden gebabbel, waarvan de draagwijdte zuiver biografisch is, dus strikt tot Virginia Woolf beperkt blijft. Kwantitatief althans heeft Virginia Woolf nooit te klagen gehad over de kritische receptie van haar werk. Ook al was die receptie niet altijd onverdeeld gunstig, haar afkomst en het milieu waarin ze zich tijdens haar jeugd | |
[pagina 53]
| |
en huwelijksleven bewoog stonden er borg voor dat ze van in het begin au sérieux genomen werd.Ga naar eind5. Die kritische belangstelling duurt onverminderd voort, groeit nog in de jongste maanden, vind ik. Ik kan me voorstellen dat het relatief gemakkelijk moet zijn om over haar te schrijven. Niet alleen zijzelf, ook haar man en de hele kring waarin ze leefde hebben zulke massa's autobiografisch en ander materiaal achtergelaten, dat uit een combinatie van gegevens uit haar scheppend werk en elementen uit haar leven en karakter, met lichte wijzigingen in gezichtspunt of benadering, telkens nieuwe facetten van haar complexe persoonlijkheid in het licht kunnen worden gesteld - nieuwe en soms contradictorische. Zo krijgen we Virginia Woolf de feministe,Ga naar eind6. Woolf de geniale romanschrijfster,Ga naar eind7. de onbegrepen Virginia Woolf.Ga naar eind8. Van al deze recente studies lijken me die van Phyllis Rose en die van Roger Poole veruit de interessantste, hoewel beide in hun hoofdthesis nagenoeg diametraal tegenover elkaar staan. De benadering van Phyllis Rose is antiformalistisch. Hoewel ze zich de gevaren van biografische interpretaties zeer goed bewust is - ‘To try to make connections between a writer's experience and his or her art is to risk transporting our own bees to other people's bonnets’, zegt ze in haar inleiding - gaat haar belangstelling toch vooral in de richting van Virginia Woolfs literaire persoonlijkheid. Onder de elementen die deze persoonlijkheid bepalen staan er volgens de auteur twee centraal: haar krankzinnigheid en haar feminisme. ‘In madness she had transcended the limitations of a housebound young lady's experience... if Virginia Woolf was prevented from having the flamboyant adventures of a Tolstoy, in madness she found her own unique adventure.’ (p. 72) Haar feminisme is niet alleen de sleutel tot haar emotioneel en intellectueel leven, het lag ook ten grondslag aan haar beste werk. ‘I view Woolf's feminism as the core of her emotional as well as her intellectual life.’ (p. 257) en ‘Her writing was at its best in the twenties when her feminism was firmest.’ (p. XVII). De repressieve invloed die Leonard Woolf op de toestand van zijn echtgenote zou hebben gehad wordt door Phyllis Rose in twijfel getrokken. Ze onderstreept zelfs de positieve krachten van haar krankzinnigheid, als inspiratiebron. Dit boek is zeker niet van die aard dat het de magistrale tweedelige biografie van Quentin Bell doet vergeten.Ga naar eind9. Het is vooral een uitgebreide en over 't algemeen zeer leesbare poging om Virginia Woolfs literaire carrière voor de feministische zaak in te schakelen. En occasioneel is er wel een passage die in zijn naïveteit aan de aanvaardbaarheid van het geheel doet twijfelen. Zo wordt op blz. 101-102 de psycholoog David McClelland ter hulp geroepen om Virginia Woolfs ‘vrouwelijke’ houding tegenover de roman te | |
[pagina 54]
| |
verklaren. McClelland is namelijk langs experimentele weg tot de vaststelling gekomen dat mannen over 't algemeen gesloten geometrische vormen verkiezen en vrouwen open vormen. Deze voorkeur wordt dan zonder de minste aanpassing of rechtvaardiging overgedragen op de stijl en de structuur van de roman. De evolutie die de roman tussen de 19de en de 20ste eeuw doormaakte, van een meer gesloten naar een meer open bouw, is dus een ‘feminisatie’ van de roman. In die optiek wordt het dan ook begrijpelijk dat volgens Phyllis Rose de vorm van de roman zich voor Virginia Woolf aandiende als ‘a sexual issue’! Het klinkt paradoxaal wellicht, en het is meteen een aanwijzing voor hun respectieve kwaliteit, dat de studie van Roger Poole, die in de grond veel gewaagder is, voortdurend de indruk geeft veel minder op gissingen en veronderstellingen te berusten dan die van Phyllis Rose. Op het eerste gezicht kan men zich wel afvragen hoe het mogelijk is van ‘de onbekende Virginia Woolf’ te spreken als iedereen weet dat haar leven als een der best gedocumenteerde van de 20ste eeuw mag worden beschouwd (cf. Nigel Nicolson in zijn Inleiding tot Deel IV van de Letters). De verklaring is te zoeken in de gedurfde manier waarop Roger Poole het werk van Virginia Woolf aanpakt. De methode die hier gebruikt wordt om een literaire persoonlijkheid te benaderen - langs het scheppende werk om, ook waar dit in flagrante tegenspraak is met het direct biografisch of autobiografisch materiaal -, die methode is een der moeilijkste die überhaupt kunnen worden toegepast. Met betrekking tot Virginia Woolf was ik geneigd ze onmogelijk te noemen. Een donkere draad van verwijzingen naar haar krankzinnigheid loopt door de Autobiography van haar echtgenoot Leonard Woolf (‘insane’ is zijn woord), door haar officiële biografie van Quentin Bell (hij gebruikt het woordje ‘mad’) en door haar eigen autobiografische geschriften: zowel in haar bijzonder uitgebreide briefwisseling als in haar even rijke dagboeken komt ze onomwonden uit voor de periodes van krankzinnigheid die haar leven vergallen en ook haar tragische zelfmoord wijst in dezelfde richting. Al dit biografisch en autobiografisch bewijsmateriaal in de wind slaan en in een analyse van het scheppend werk, i.c. de romans, stof zoeken om het tegengestelde te bewijzen, leek me, zoals ik zei, een onmogelijke opgave. En dat is het nochtans wat Roger Poole, met een durf die hem tot eer strekt, heeft ondernomen: ‘my concern has been to show that te words “mad”, “insane”, “lunacy” must be withdrawn, since Virginia's behaviour throughout her life is, given the subjective factor, explicable in terms of cause and effect. Given the subjective problems of her childhood and adolescence, given the problems she inherited when she married Leonard in 1912, everything that happened thereafter happened | |
[pagina 55]
| |
by necessity.’ (p. 3-4). In plaats van ‘madness’ of ‘insanity’ stelt Poole de minder abnormaal klinkende ‘mental distress’ of ‘nervous collapse’ voor. Volgens hem waren Virginia Woolfs depressieve periodes een volkomen normale reactie op de abnormale psychische druk waaraan ze in verschillende stadia van haar leven blootstond: het zich af zetten tegen haar tirannieke vader, de seksuele trauma's veroorzaakt door de vrijpostigheden van haar halfbroeders Gerald en George Duckworth, de fysieke en mentale incompatibiliteit met haar hyperrationele echtgenoot, haar afkeer voor haar eigen lichaam, haar gefrustreerd verlangen naar moederschap, het zijn allemaal elementen die de wel erg Laingiaans aandoende thesis van dit boek komen staven. Poole geeft het hypothetische karakter van zijn werk grif toe. Geduldig heeft hij gegevens verzameld die, samen, een beeld vormen dat ongetwijfeld au sérieux moet worden genomen.Ga naar eind10. Dat hij daarbij bijna uitsluitend naar het scheppende werk gegrepen heeft is natuurlijk gevaarlijk en aanvechtbaar, maar in het geval van Virginia Woolf toch niet helemaal onaanvaardbaar, omdat in elk van de romans een van de personages duidelijk de persoonlijkheid van de schrijfster zelf weerspiegelt. ‘There is a point in regarding any “character” in Virginia Woolf's fiction as in some way a facet of an experience which has been significant to her personally’ (p. 16). Inderdaad, maar zo direct, of direct-identificeerbaar zijn die biografische echo's dan toch ook weer niet. Poole zelf erkent dat zijn theorie niet onomstotelijk te bewijzen is en het is wel juist dat in zijn boek verwijzingen van het scheppende werk naar Virginia's leven, persoonlijkheid en milieu wat té gemakkelijk als ‘evident’ beschouwd worden (‘obviously’, ‘clear’ etc. komen steeds maar weer). Naarmate de studie vordert krijgt Leonard Woolf ook meer en meer de rol opgedrongen van zondebok, zodat vrijwel elke daad van hem in een ongunstig daglicht komt te staan. Maar afgezien daarvan klinkt het boek toch zeer overtuigend. De hele redenering wordt gedragen door een groot aantal zorgvuldig gekozen en (in het licht van de thesis) revelerende passages uit Virginia Woolfs werk. Ze wordt bovendien uiteengezet in een taal die bijzonder elegant is en verrassend vrij van alle psychiatrisch jargon. Er gaat natuurlijk niets boven de lectuur van Virginia Woolfs eigen woorden. Maar van alle recente studies die ik de jongste maanden over haar oeuvre gelezen heb dwingt deze van Poole wel het meest tot een ernstige confrontatie met dat werk. |
|