was in het begin op godweet hoeveel plaatsen - had het op de schoorsteenmantel geprijkt.
Het parelmoerachtige blauw, roze en goud kwam niet goed overeen met de doffe, warme kleuren van de boeken ernaast. Het was een typisch volks beeldje, popperig aangekleed, en als een Siënese of Byzantijnse madonna breeduitzittend met het kind op haar schoot, zonder dat het echter - net zoals met deze oosterse beelden - lomp leek.
Het beeldje had geen waarde, maar ze hield ervan. Het belichaamde haar geloof in de vriendelijkheid en de goedheid van de mens, en in zijn vermogen om dit op anderen over te dragen.
Dit vermogen werd de laatste tijd ernstig ondermijnd door de aanslepende depressie van Els. Het kreeg nog verder deuken door het herhaalde verschijnen van haar moeder, die aan de overkant van de straat woonde. Tot drie, vier keer per dag dook ze op.
‘Sainte-Beuve, waar is het boek van Sainte-Beuve?’ klonk het dan. ‘Het staat in de catalogus genoteerd als nummer één en ik vind het niet!’
‘Sainte-Beuve, j'ai jamais entendu parler de ça!’ antwoordde mevrouw De Backere daarop kategoriek. ‘Nee, mamaatje. Ik heb het niet. Hans heeft het zeker niet!’
Hans was haar broer, die interesseerde zich enkel voor vlaggeschepen. Zijn naam kalmeerde de moeder. Hij stond bij haar in hoger aanzien dan haar dochter.
‘Ik ga nog wat in de tuin werken’, zei de zeventigjarige tot Hendrik. ‘Kom je eens kijken? De bloemen staan prachtig nu, de forsythia's en de paaslelies. Ook de tulpen staan open. Ik vind de kleuren wel wat hel, maar dat is altijd zo met bloemen die bloeien op het eind van de winter!’
Hendrik liep mee naar buiten.
Toen hij terug binnenkwam zei mevrouw De Backere: ‘Ik kan het niet meer aan, Hendrik. Ik heb dertig jaar lang iedereen kunnen ontvangen, ik ben altijd voor iedereen vriendelijk geweest, maar er komt een moment -’
Ze maakte een geluid van ontsnappende stoom en een beweging dat het haar tot boven het hoofd gegroeid was.
Hendrik kwam regelmatig, de laatste tijd te regelmatig. Hij kwam vooral ook voor haar, voor Els. Hij praatte over boeken, over reeksen die hij wou vervolledigen, of het wel de moeite loonde, en over kunst.
Ze was niet bereid veel naar hem te luisteren. Maar als wraakneming op die ander die zij nog liefhad, liet ze hem voor haar acteren als een kleine vogel in een kooi die men voor zich, in het licht, op een tafellaken heeft gezet.