Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125(1980)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] Dietsche Warande en Belfort 125ste jaargang nummer 1 januari 1980 † Gery Helderenberg / Gedichten De gevangene Dit is, leerde men, de gouden gevangenis. Daar sluit iemand U in, Heer Die zo vrij stilstaat bij muntkruid, komijn en lis, Die droomt van de beek en de zomerse wei. Op de deurtjes het anker gegraveerd, 't kruis tussen griekse letters, metaal schurend aan scharnieren en naar U gekeerd schittert edelsteen en bloedkoraal. Maar liever wandelt Gij met ons in de tuin, op deze grond, grote Vriend, en vlucht de kooi, verguld brons, Om knecht te zijn die de Tafel dient. [pagina 2] [p. 2] De paradijzen Er leefde een oude non die vertelde van aardse paradijzen graan en gras als de zonnewijzer seizoenen telde, vlaspit, lelies en smeulende as. Men groeide traag, water lag zuiver, men groette achteloos dag en tuin, hemelhoog zag 't kind wolken schuiven, en hier 't kevertje blauw en bruin. Van sterven en dood werd niet gesproken, glimlachend keek men over 't beschot. 't Zwijgen viel, de ogen toegeloken. Ik zag alleen, bedauwd, de lieve God. [pagina 3] [p. 3] De rietpluim De rietpluim bewoog langs kreken. Hij brak ze niet. 'k Boog mij diep onder stortbuien. Er liepen beken vol verdriet. Hij zag mij. De vogel sliep warm tussen zwaardlis, bos en bramen. Eens greep een vuist mij. Met een ruk. Wie wou mij wurgen? Door hemelramen zag ik Zijn glimlach. Sap van geluk klom de bast in om glanzend uit te breken. Dat had Hij beloofd die zaterdag toen ik onder sakrament en teken op mozaiek van vloeren voor Hem lag. [pagina 4] [p. 4] De rechter 't Biechthokje schuilt achter groen gordijntje, verkleurd. Ik stap er in na de boer die gaat met zondags fatsoen. De rechter spreekt: zoek nu binnenin wat gij zwart en lelijk hebt gedaan. Die man zit verveeld, verstrooid en in Uw naam kijkt hij mij aan. Er ligt water dat traag ontdooit. Ik zoek in de afgrond helder licht, een bloesemende boom in dit hol. Ik voel alleen een ruig gezicht, een breed gebaar en de ogen lopen vol. [pagina 5] [p. 5] De voeten Dit zijn de heilige voeten aan 't hout. Zij wandelden over gras, zij wandelden op de waterplas. Zij stapten rechtuit vooraan. Een zilveren avond en daar vloeit rozenolie uit de kruik. Mevrouw van Magdala tersluiks kust de voet, ontschoeid. Was zij die harde zondares de ogen vol tranen en zout? De oude schilder zet ze in 't goud met de zware donkere bles. Wat wil zij aan die voet die ze tussen de vingeren bindt? Zij kijkt zich blind op 't gestolde bloed. [pagina 6] [p. 6] Nigra sum Donker brand ik, nachten van elpenbeen, spreekt de bruid voor zichzelf, schoon om te zetelen naast de koningstroon. Zij danst bij 't koorhek, en geen evenaart de speling van de voet. Zwaar lijk zeiltenten aan de rand der oase, haarvlecht, huid en hand. Hoort gij de cadans van bloed de onuitgesproken heerlijkheid verovering en vuur? De Geest blaast waar Hij wil. Niemand weet uit welke windhoek. Er is het kleed, de wijn, de vlag voor het feest. Vorige Volgende