| |
| |
| |
Dietsche Warande en Belfort 123ste jaargang nummer 10 december 1978
Herwig Hensen / Werplijn
1
Hoe lang reeds liggen mijn dagen vol gruis
en hangen mijn nachten vol spoken?
Ik weet mij dor en opgebroken
sedert mijn vorig bladgeruis.
Mijn woorden sneeuwen en mijn hart is koud.
Nu, in de klem van mijn verlangen,
de wolven van mijn wanhoop vangen
die huilen door mijn kreupelhout.
Nadien, zodra mijn aarde moeizaam dooit,
verroeste hekken opentrappen
en, op de maat van grage stappen,
toch weer een hand worden die strooit.
| |
| |
| |
2
Leven, moeras van aangeslibde zorgen,
hoe kwistig heb ik mij aan u vermorst:
ik dacht te rijpen naar een morgen
maar viel uiteen in pijn en dorst;
ik raakte vast in slijk en tegenslagen
(de wegen donker en de hemel blind),
geen dak waaraan ik mij kon wagen
en, eindeloos, waanzin van wind.
En toch (berooid, bedreigd en weggedoken)
lag ik niet lam onder verwijt en schuld:
ik bleef mijn armoe driest bestoken
met volle korven blij geduld.
Gestolde hoop, tot jubel omgebogen,
spuit als een woelig water in mij om:
ik staar mijn onschuld in haar ogen
en ben opnieuw haar bruidegom.
| |
| |
| |
3
Ik kom in de nacht, als mijn eigen dief,
mij uit mijn verste sluimer wekken.
Het wijzigt niets, mij toe te dekken:
ik ben mezelf een ongerief.
Ik laat, als een kwalijke bondgenoot,
mijn waanzin tegen mij getuigen.
En waar een troost aan mij wil zuigen,
bijt ik mijn angst moedwillig bloot.
Met al het geweld van verbeten spot
zweep ik mij tot mijn laatste zomen
om dààr op holten uit te komen.
En dat is uitkomen op God.
| |
| |
| |
4
Mijn voeten voelen wintergrond,
maar op mijn adem proef ik lente.
In 't park lopen al meisjes rond.
Belofte spant haar blauwe tenten.
Morgen allicht, of zelfs vandaag,
geven de scheuten zich een teken
om bij een eerste regenvlaag
opeens veeltallig uit te breken.
En op het overmoedig lied
van steeds mèèr vogels in het lover,
slaan winterkou en sneeuwverdriet
dapper naar voorjaarsjubel over.
Daarom, moe hart, zie 't groeien aan,
vertrouw op wolken en op luchten:
ook gij kunt in een zomer staan
en hopen op een handvol vruchten.
| |
| |
| |
5
Maken, o diepste nood achter de vele noden
die op de mens hun last hebben gedrukt:
niet slechts als honger naar de broden,
maar ook als maken dat verrukt,
uit overmoed (sieraad en dans, trommel en wapen),
uit lijfsbehoud (vuurstenen, valstrik, schop).
En ook het zingen van de knapen,
luidkeels tegen de sterren op.
Maken is liefhebben en danken en verwachten.
Wie nimmer jazegt, brokkelt af tot zand,
verslijt zijn dag, doorslaapt zijn nachten
en eet zijn leven uit de hand;
terwijl toch achter alle scheppen, alle worden
nodig een opgehoopte spanning ligt
die ergens wortelt in een orde.
Geheim. Als hier in dit gedicht.
| |
| |
| |
6
voor Eric
Waagstukje mens, bespeel mijn dagen.
Ik ben uw bondgenoot en knecht.
Wat gij als last ook op mij legt,
zal ik met blinde blijdschap dragen.
Kom gretig aan mijn herfsten rijpen.
Ik kan houvast zijn en verweer.
En tussendoor blijf ik de beer
die gij laat dansen naar uw pijpen.
Ik geef mij prijs aan uw genade.
Vanwaar zijt gij een afgezant?:
van, ergens, een blijmoedig land
dat ik sinds lang leerde verraden?
Hou mij gevangen in uw mazen
(nu toeverlaat, dan bolleboos):
met heel uw wereld in een doos
kan u voorlopig niets verbazen.
Intussen ben ik staal en ijzer
dat om u heen zijn schutting zet.
En als gij moe zijt, word ik bed
waarin gij uitrust als een keizer.
| |
| |
| |
7
Aan afbraak, droefenis en ongeloof
mag ik mijn lot niet overlaten.
Mijn hart is moe, mijn dag is doof,
en uitgebeten van de gaten
waar al de gruwel van mijn tijd in sloop,
en die geen troost ooit dicht kon vouwen.
Kom mij dan raken, werplijn hoop,
werplijn deemoed, werplijn vertrouwen!
En als ik toch, in koppig onverstand,
tot zinloosheid dreig af te dalen,
dan, werplijn dood, lig in mijn hand:
ik zal mijn einde binnenhalen.
Deze cyclus van Herwig Hensen behoort tot de verzenbundel Wanhoop is een lekke schuit, die in 1979 zal verschijnen bij Orion te Brugge.
|
|