| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Argus
12de jrg., nr. 4, aug. 1978
Bij de poëzie noteren we gedichten van Jan Vercammen uit de al in veel tijdschriften presente cyclus ‘Iets met het uitzicht van een vrouw’. Ook gedichten van Peter Cuypers en Jaak Brouwers zijn heel behoorlijk. De prozabijdragen zijn minder overtuigend. In de afdeling ‘Essay’ staat G. Walschap centraal. Jan van den Weghe schrijft enige jubelende algemeenheden over de inderdaad nog altijd meesterlijke roman ‘Houtekiet’. Interessanter is de studie van Bernard Kemp over de schrijvers-psychologie van Walschap: ‘Tussen vondeling en bastaard: de verloren zoon’. In de marge van die bijdragen publiceert E. van Itterbeek een brief van de auteur. Jan van den Weghe begint weer aan een zwaarwichtige artikelenreeks: ‘De “crisis van de Westerse cultuur”’. I.v.m. buitenlandse literatuur is er een overzicht van modern Pools proza, drie door Spillebeen vertaalde gedichten van Paul Celan, en een informatief artikel van J. Welling over de Spaanse dichter Raphaël Alberti. Uit de kritische en polemische bijdragen vermeld ik een reactie van Van den Weghe op de nogal branieachtige kritiek van P. Koeck op M. Gijsen, en een bespreking van ‘Het Verlangen’ van Claus, door E. van Itterbeek. Wat ik maar niet kan begrijpen is dat een intelligent criticus, die het boek kennelijk serieus gelezen heeft, niet rept over de zo opvallend aangebrachte en voor de interpretatie erg belangrijke referenties naar de bijbelse geschiedenis van Jakob, Rachel, het gevecht met de Engel, de profeet Amos, etc... Hij staat daarin nochtans niet achter bij andere recensenten die ik hierover al las, in De Nieuwe (L. Geerts) en 't Kofschip (R. Vanbrabant).
| |
De Revisor
5de jrg., nr. 4, aug. 1978
Een aflevering met nogal wat creatief proza. In ‘Afzien’ verhaalt Theo Timman over belevenissen als wielrenner. D.A. Kooiman levert een vierde aflevering van ‘De vertellingen van een verloren dag’. W.D. Tieges vertaalde proza van DDR-auteur Hans Joachim Schädlich: ‘Delen van een landschap’. ‘De Gazellejongen, de trappiramide en de rattenkoning’ is een goed verhaal van Patrizio Canaponi. Ook vrij behoorlijke gedichten, vooral van J. Kuijper, W. Kusters en W.J. Otten. Met de eerste van deze dichters, Jan Kuijper, verwoed en overtuigd sonnettenschrijver, had T. van Deel een heel boeiend gesprek. A.L. Sötemann publiceert een lezing over ‘Twee modernistische tradities in de Europese poëzie’, nl. die van de zuivere, taalge- | |
| |
richte en die van de ‘onzuivere’, meer werkelijkheidsgerichte poëzie. J.D.F. van Halsema ten slotte vervolgt zijn studie over ‘Gorter na Mei’.
| |
De Vlaamse Gids
62ste jrg., nr. 4, juli-aug. 1978
Een nummer over Bert Schierbeek, een ontegensprekelijk belangrijk auteur, die altijd beter overkomt in interviews dan in zijn creatief werk. Erg verhelderend en onverwacht is een stukje van K. Schippers: ‘De momenten van Bert Schierbeek’. R.A. Cornets de Groot schrijft over de Lilith-figuur in ‘Chambre/Antichambre’. Naast enkele nieuwe gedichten van Schierbeek zijn er ook verzen van Jan Vercammen, Patricia Lasoen en Joris Denoo. Door middel van een gesprek met redactrice Ethel Portnoy wordt het nieuwe literair-artistieke, op vrouwen afgestemde tijdschrift ‘Chrysallis’ voorgesteld.
| |
Gist
1ste jrg., nrs. 3 en 4, juni en sept. 1978
Dit blad zoekt ‘als niet-literair blad, waarin poëzie of proza zeker niet geweerd wordt, een bestaan te vinden tussen de vele tijdschriften en magazines’. De redactie: Aloys Oude Weernink, Marion Rosenthal en Wijnand Steemers, Frerikslaan 113, Almelo. Een jaargang van vier afleveringen kost 15 gulden. Het is een nogal plezierig blad, met erg gevarieerde inhoud, weinig zwaar-literaire pretenties, maar soms verrassend goede bijdragen. Een keuze uit de (meestal korte) bijdragen. In nr. 3 een ironisch verhaal over de ontdekking van de seksualiteit, door W. Schotdijk: ‘Bob Vredeveld wordt man’. W. Steemers schrijft over ‘Dandies’. Een goed verhaal is ‘Al een vat, kist of krat van de Phoenix gehad?’, door H. de Waart. Speels-ironische verzen van W. Steemers en Wim Heins.
Uit het septembernummer: goed proza van S. Gerritsma, J. Kenniphaas en vooral een heel goed gedicht van L.M. van den Brande: ‘Laatste rustplaats voor Carina’.
| |
Heibel
13de jrg., nr. 1, sept. 1978
R. Steyls stelt de Duitse kunstenaar Klaus Staeck voor, als voorbeeld van een man die het kunstwerk uit zijn isolement haalde om het een duidelijke maatschappijkritische functie te geven. E. Hulsens analyseert een verhaaltje van de bekende schrijfster van kinderverhalen, Mariette Vanhalewijn. Zijn analyse is een mengeling van intelligente, pertinente en anderzijds nogal oppervlakkige, zoniet domme uitspraken. Dezelfde E. Hulsens verdedigt Gerda de Visser (recensente van jeugdboeken in Knack) tegen een schijnbaar systematische verdachtmaking. Een zekere H.T.-N. schrijft over ‘Dorpsproza in de Sovjet-Unie’ en P. Claes over mythe en ontmythologisering in ‘Verleden jaar in Marienbad’ van A. Robbe-Grillet. ‘Subjecten’ is een interessante prozatekst van D. Robberechts en ‘Rembrandt’ nogal cryptische poëzie van J.M. de Smet.
| |
Hollands Maandblad
20ste jrg., nr. 369-370, aug.-sept. 1978
Een heel knappe tekst is ‘Het geminachte kind’ van Guus Kuijer: essayistiek die meer effect haalt uit intuïtie en genegenheid dan uit rationele overtuigingskracht. ‘De pornografie’ is een goed,
| |
| |
nogal erg lang verhaal van J.M.A. Biesheuvel. Minder is ‘Meisje’ van Nelly Heykamp. De ‘Gedichten’ van Agnes de Graaf in dit nummer behoren tot het beste van wat ik van haar las. Ook verzen van C. Buddingh', L. Vroman, S. de Voogd en J. Blokker Jr. zijn heel genietbaar. P. Verstegen schrijft zijn opvattingen neer over ‘Vertaalcriteria en vertaalkritiek’, en M. 't Hart heeft het over Joseph Conrad.
| |
Koebel
6de jrg., nr. 22
Roel Richelieu sprak met Wouter Kotte, nu eens niet over zijn poëzie, maar over zijn beleid als directeur van het ‘Museum voor Hedendaagse Kunst’ te Utrecht. Eriek Verpale had een gesprek met de jonge Nederlandse auteur Leon de Winter, hier nog weinig bekend. Een verhaal uit zijn debuut, ‘over de leegte in de wereld’ wordt opgenomen. M. Lamouris schrijft een essay over ‘Informatie en theater’, waarin vooral de betekenis van het zgn. documenten-theater belicht wordt. E. Verpale stelt drie Hebreeuwse dichters voor. Verder een heel uitgebreid assortiment creatieve teksten, vooral gedichten, die globaal een vrij hoog niveau halen. Ik zal geen namen noemen, om niemand te vergeten. Men leze liefst zelf.
| |
Kruispunt-Sumier
nr. 66, juni 1978
Zoals gewoonlijk heel wat gedichten. De beste zijn van Fil Hantko, Kees Klok en Angelo di Bernardino. Jef Vromant en Georges Fukking geven verklaring bij enkele van hun eigen gedichten. ‘De hardloper’ is een niet onaardig verhaal van Jacques Graus. Martin Boot, die al eerder (in nr. 62) iets schreef over moderne poëzie, heeft het nu over P. Snoek (niet: Snoeck. Dat is die van de almanak). ‘De komma’ is een nogal voorspelbaar verhaaltje van Dirk Vandemoortele.
| |
Lezerskrant
5de jrg., nr. 3, aug. 1978
Dit informatief boekenmagazine bevat als literaire bijdragen meestal interviews. In dit nummer een gesprek met H. Mulisch (door J. van Gool). Lily van der Velde stelt Dolf Verroen voor, vooral bekend als auteur van kinderboeken. Ton Anbeek, die zich al een tijd toelegt op ‘triviaalliteratuur’ en tekstreceptie, onderzoekt wat nu eigenlijk ‘de bekoring van de streekroman’ is. Daarbij sluit een gesprek aan met een van de meest succesrijke schrijfsters van heimatromans, de bijzonder nuchtere J. Visser-Roosendaal. Monika van Paemel had een gesprek met Hannes Meinkema over feminisme en literatuur.
| |
Maatstaf
26ste jrg., nr. 8-9, aug.-sept. 1978
A. Zuiderent en A. Korteweg spraken met de hier nauwelijks bekende auteur F. Springer. ‘De Zeeslag’ is een mooi verhaal van F. Dalenoord. Gedichten van C. Buddingh' zijn aanzienlijk sterker dan die van Jan Kal, al is er dan ook een over Buddingh' bij. Ook verzen van H. Warren zijn goed. Het verhaal ‘Ongewenste zeereis’ van Maarten 't Hart is alleszins leesbaar. Twee bijdragen over beruchte figuren. R. Bakker stelt de 19de-eeuwse, ongemeen populaire, nu vergeten schrijfster Rachilde
| |
| |
voor. D.A. Berents gaat na hoe de 15de-eeuwse Gilles de Rais in de literatuur voortleeft. Dan is er nog een essay van F. Kouwenhoven over ‘Knut Hamsun, het nationaal-socialisme en de kritiek’.
| |
Mandragora
6de jrg., nr. 1, april 1978
F. Handtpoorter publiceert de toespraak die hij hield n.a.v. het in ontvangst nemen van de literaire prijs van de stad Brussel. R.J. van de Maele schrijft bedenkingen rond het verschijnsel sociale poëzie, die hij heel lucied definieert als ‘poëzie die verband houdt met het WIJGEBEUREN’. Verder stelt hij de Afrikaanse auteur Okot P'Bitek voor. De creatieve bijdragen zijn nogal ongelijk van waarde. Het beste komt van Johanna Kruit: gedichten en een verhaal.
| |
Ons Erfdeel
21ste jrg., nr. 4, sept.-okt. 1978
Een ongewoon boeiende, mij uit het hart gegrepen tekst, is die van H. de Coninck ‘Over nieuw realisme en ouwe romantiek’. In feite een pleidooi voor een levens- en lezensvatbare poëzie, aan de hand van een bezinning op zijn eigen evolutie. Op een merkwaardig toevallige manier sluit een essay van L. Gruwez over Hans Lodeizen daar bij aan (en zet er zich tegen af). A. Walrecht schrijft een heel evenwichtig artikel over de nog altijd (of weer) actuele kwestie van de niet-toegekende (nu wel toegekende, maar niet geaccepteerde) Nijhoffprijs voor vertalingen. Twee opstellen over plastische kunst. L.M.A. Schoonbaert stelt de beeldhouwer Jan Dries voor, en G. Gyselen brengt een overzicht van de hedendaagse grafische kunst in Vlaanderen. J. van Remoortere analyseert de situatie van het Nederlandstalige jeugdboek, vooral wat verspreidingskansen betreft. Een aanvulling (correctie, bedenking?) daarop is te lezen in Heibel (E. Hulsens). Verder informatie over Ambon en Frans regionalisme. Recensies over werk van W. Haesaert, recente literairtheoretische werken, A. van der Veen, H. Raes, L. Zvonik en A. van Assche.
| |
Poeziekrant
2de jrg., nr. 4, juli-aug. 1978
D. Billiet schrijft ‘Bedenkingen bij Poetry International 1978’. Hij reageert heel terecht tegen het systematische weren van de Vlaamse dichters op dat poëziefestival: een symptoom van een veel bredere anti-Vlaamse evolutie in de mentaliteit van de Nederlandse cultuur-dirigenten. Verder bespreekt Billiet uitvoerig en lovend de poëzie van Luuk Gruwez. Marc Reynebeau recenseert heel wat dichtwerk en schrijft een stukje n.a.v. het verdwijnen van Kentering. Naast de gewone informatie wordt nog apart aandacht besteed aan de poëzie van Tony Rombouts en Roger M.J. de Neef.
| |
Radar
3de jrg., nr. 3-4, juli 1978
Een goed deel van deze dubbelaflevering is gewijd aan de Duitstalige literatuur in België. Leo Wintgens schrijft een historisch-informatief overzicht, waarna een keuze volgt van dikwijls heel interessante gedichten en prozateksten. Pierre Darge had een gesprek met Herman de Coninck over motieven en techniek van poëzie schrijven. Er zijn enkele concrete
| |
| |
gedichten van Renaat Ramon. J. Mestdagh stelt de schilder Elie Elia voor, en M. van Maele doet hetzelfde met Jan Willekens.
| |
Verbazing
1ste jrg., nrs. 1 en 2, juli en okt. 1978
Na een wat onzekere start met een 0-nummer dat enkel opviel door zijn fraaie vormgeving, gaat Verbazing kennelijk de weg op van een ruimer tekst- en werkelijkheidsaanbod dan enkel het literaire. Nummer 1 gaat helemaal over voetbal. Daarrond brengt het goede gedichten van Fil Hantko en Geert Colpaert, cartoons van Romain Baeykens, een nogal absurd gezelschapsspel, een essay van G. Colpaert over voetbal in de hedendaagse Nederlandse poëzie, en ‘een gedicht, onnuttige gegevens, organen, pittige namen en skoremachines van Herman van Molle’. De hoofdbrok is een verslag van een dag bij V.K. Jimboys Duffel, een ploeg die na twintig speeldagen in vierde provinciale C Antwerpen nog geen enkel punt behaalde. Tussen alle bloedernstige maar niet zelden smakeloze jongerentijdschriften is dit smaakvolle en intelligente blad vol ironie, practical jokes en relativering een welkome afwisseling.
Het tweede nummer, nog fraaier dan het voorgaande, is gevuld met gedichten en tekeningen van kinderen uit het Bijzonder Onderwijs. Ze worden met de nodige schroom, en gelukkig zonder ironie, gepresenteerd. Er wordt gewoon aan iets gerings maar waardevols een passende, sobere vorm gegeven. De teksten zelf blijven daardoor ten volle wat ze zijn: speelse, ontroerende, tragische, grappige, en vooral ongeposeerde getuigenissen van onzekere mensen.
| |
Varia
- Als nummer van Kreatief (12de jrg., nr. 2, 1978) verschijnt een nieuwe bundel van Hedwig Verlinde: ‘Brailleschrift voor Helderzienden’.
- In 't Kofschip (6de jrg., nr. 5, sept. 1978) heeft F. Cornelis een gesprek met de dichteres Julia Tulkens.
Hugo Brems
|
|