gang tussen beide delen. De auteur tovert er ons een sprookje voor dat in al zijn eenvoud een toch sterk geconstrueerde en symbolisch geduide synthese biedt van zijn geestelijke groei naar de dood én de dageraad. Het verhaal gaat over een oude man die al jaren tevergeefs zocht naar de oplossing der diepste levensvragen en op een dag een goddelijke openbaring krijgt die hem op tocht doen gaan. Met behulp van een jongetje met de sprekende naam Christophe slaagt hij erin om op goddelijke hoogte de echte tocht te beginnen. De elementenesoteriek is ook hier weer een symbolisch middel voor Van Ruysbeek om de geestelijke opgang van de mens evolutief te suggereren: woud/grot (aarde), rivier (water), zon/woestijn (vuur), piramide (lucht), vertegenwoordigen de verschillende stadia van deze groei. De functie van dit kapittel bestaat hierin dat het de evolutie van het eerste deel resumerend reflecteert en dat het anticipeert op de uiteindelijke dageraadbestemming van de oude man.
Het eerste deel van de roman geeft een psychoanalytisch getinte verklaring van het zoeken naar een zingevend houvast in het leven dat de oude man heel zijn leven had beheerst: ‘Zijn moeder had hem verstoten, zijn leven lang zou hij de moeder zoeken’ (p. 36). Het moedertrauma vervreemdde hem van de werkelijkheid en stortte hem na een vroegtijdig geloofsverlies, in het nihilisme en agnosticisme.
Toch betekende dat fundamenteel moedertekort ook een uitdaging voor hem om zelf de zin van het leven te zoeken. Voor die zingeving zijn een aantal ervaringen van beslissende betekenis geweest: de droom van het jongetje aan de beek, het visionaire renaissance-pakt met de zon en de baksteenervaring van de kosmos. De man psychoanalyseert deze ervaringen als volgt: ‘... zijn leven lang zou hij een moeder zoeken, en nu had hij er een gevonden, en ze vertoonde drie gezichten in groeiende omvang en belang: het waren moeder aarde, bij de beek, het was de zon die de moederlijke aarde liet uitdijen tot de afmetingen van het zonnestelsel, het was tenslotte de grote moeder, de universele werkelijkheid zelf’ (p. 36).
Deze geestelijke ervaringen, illuminaties waarvan de authenticiteit wordt bevestigd door een inzicht in de fysica, maken hem onkwetsbaar, wapenen hem tegen zijn moederkwetsuur en zullen zelfs van beslissende betekenis blijken te zijn in zijn overwinning van de dood. Ten slotte wordt het moedertrauma ook nog verantwoordelijk gesteld voor de jarenlange obsessie door de vrouw, waarvan hij pas dank zij Alma, zijn vrouw, geneest. Vanuit zijn religieuze visie op de kosmos, die overal naar eenheid zoekt met de natuur, de mensen en de dingen, rijpt hij tot een geestelijk uitgediepte liefde.
In de Ardennen, te midden van de wouden langs de Lesse, ervaart de man ten slotte zijn werkelijke bestemming: een brok verheugde natuur zijn. Daar herkent hij de waarheid van zijn leven, de betekenis van zijn dromen en bewustzijnsverruimende flitsen. De stilte, de eenzaamheid en de natuur leiden hem als gnostische leermeesters naar het volgende inzicht: ‘... de stof was de geest en de geest was de stof, niet identiek doch simultaan, hiërarchisch en toch samenvallend, elke dimensie was onherleidbaar doch eerst samen waren ze het zijn, soeverein troonde de geest maar