Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 123

[p. 637]

Tijdschriftenrevue

De Revisor
5de jrg., nr. 3, juni 1978

‘De vertellingen van een verloren dag’ is nieuw proza van D.A. Kooiman. Veel boeiender is het verhaal van een voorts onbekende (Italiaan? Nederlander?) Patrizio Canaponi: ‘Bruno Tirlantino, of de bruiloft van prinses Ann’. F.L. Bastet belicht aan de hand van al het beschikbaar materiaal de vader van Couperus. J.D.F. van Halsema gaat grondig in op de verschillen tussen ‘Mei’ en ‘Verzen’ van H. Gorter. Verder opstellen over ‘De verdwijnende wildernis in de Amerikaanse literatuur’, over Wittgenstein, en een nagekomen aanvulling bij het nummer over vrouwen en literatuur, nl. een overzicht van de situatie in het Engelse taalgebied, door M. Kappers den Hollander. Er zijn goede gedichten van T. van Deel, H. de Coninck, W. van Toorn, Leo Vroman, Ad Zuiderent en R. Anker.

Deus Ex Machina
2de jrg., nr. 6, april-juni 1978

V. Claus belicht het werk van A. Strindberg vanuit de thematiek van schuld en boete. ‘De Beklimming van de Notenbalk’ is een kort speels proza van Marc Bruynseraede. J.M. Legrand stelt de surrealistische schilder Robert Geenens voor, en publiceert een persoonlijk, nogal ludiek ‘Manifest-je’. Er zijn gedichten van Henk van der Horst, F. de Preter en M. Bruynseraede. Ten slotte wordt gestart met een nieuwe, kritisch-polemische rubriek, ‘Het innerlijk Behang’. Zoals altijd is het blad uiterst verzorgd gepresenteerd en bevat het talrijke reprodukties van werk van M. Bruylants en J.M. Legrand.

Hollands Maandblad
20ste jrg., nr. 367, juni-juli 1978

Twee heel leesbare verhalen, van Anton Brand en René Appel. Karel van het Reve schrijft in ‘Enige tijd geleden en andere fragmenten’ losse bedenkingen over o.m. politiek, literatuur en schilderkunst. Nog losser, en vrijwel overbodig zijn de dagboekfragmenten van Maarten 't Hart, in tegenstelling tot de altijd erg boeiende overwegingen en meningen van J.J. Peereboom in zijn ‘Journaal’. Paul van 't Veer snuffelde verder in de Indische literatuur en vertelt nu over een figuur die zowel bij P.A. Daum als bij Multatuli te vinden is. Bij de poëzie vallen enkele nieuwe fabels van L. Vroman te noteren, naast gedichten van H. Termaaten, Kees Winkler en Andreas Burnier. L.D. Couprie schrijft over Cézanne.

Heibel
12de jrg., nr. 4, juni 1978

E. Hulsens geeft in ‘Wie gelooft er nog

[p. 638]

aan sprookjes?’ een model van kritische klascommentaar bij een Russisch sprookje. Ook op de schoolpraktijk gericht is een bijdrage van G. Adé over ‘Wiskunde-onderwijs’. En M. Schaevers ten slotte stelt een bestaand onderwijsalternatief voor, nl. de Deense ‘Tvind-scholen’. P. Claes vertaalde een aantal bekende gedichten van Mallarmé. Hij laat dat voorafgaan door een interessante, maar nogal summiere inleiding over het hermetisme van de dichter. Er is een gesprek met de verantwoordelijke personen van de kleine linkse uitgeverij ‘Kritak’, een aantal kritisch-polemische notities, en een bespreking van ‘De grote boodschap’ van G. Adé. Bij het creatief werk ten slotte zijn gedichten van G. Laenen en S. van den Bremt beter dan proza van L. van Marissing.

'T Kofschip
6de jrg., nrs. 1/2, 3 en 4, jan.-juli 1978

Het dubbelnummer onder de titel ‘Een woordeloos gebed voor nu en later’, is een hulde aan P.G. Buckinx en F. de Boeck, respectievelijk 75 en 80 jaar geworden. De meeste bijdragen liggen dan uiteraard ook in de sfeer van herinnering, vriendschapsbetuiging, anekdote. Uit die veelheid wil ik enkel het gesprek van F. Cornelis met de dichter afzonderlijk vermelden.

Het mei-nummer brengt nog eens verslag uit over de Buckinx-hulde te Dilbeek en wordt verder geheel in beslag genomen door een rijke variëteit literaire en artistieke informatie: berichten, aankondigingen, recensies.

Hetzelfde geldt voor nr. 4, waarin iets verder wordt ingegaan op het werk van de Tsjechisch-Vlaamse schilderes Hélène Riedel.

Vanuit Het Kreupelhout
nrs. 2 en 3, jan.-maart 1978

Dit is een eenmansblad van Paul Depondt, Hertog Karel de Stoutestraat 51, 9000 Gent. Deze meneer weet over alles zijn zegje te doen: over literatuur, journalistiek, politiek, sociologie, filosofie, geschiedenis. Wat hier nog niet genoemd is, zal wel in een ander nummer onder de onverbiddelijke kritische pen van Paul Depondt bezwijken. Even de literaire bijdragen met name noemen.

In nr. 2 schrijft hij over het werk van Doeschka Meijsing en formuleert bedenkingen rond de Jeroen Brouwers-polemieken.

In het nr. van maart wordt haarfijn uit de doeken gedaan hoe het nu zit met de socio-economische situatie van de literatuur en de macht van de uitgevers. Even verder wordt 20 bladzijden lang de literaire kritiek in Nederland (en Europa) geanalyseerd. Wie lust er nog meer?

Varia

- Kultuurleven (45ste jrg., nr. 7, aug.-sept. 1978) heeft een dossier over ‘Communisme vandaag’. J.J. Wesselo wijdt een kroniek aan K. Simhoffer en J.E. Daele, en één aan Boon, Geeraerts en Ruyslinck. H. Kirsten recenseert poëzie en M. Engelborghs schrijft over Virginia Woolf.

- Actietribune (1ste jrg., nr. 1) is een ‘veertiendaags tijdschrift i.v.m. literatuurinformatie’, van Panther Paperback v.z.w. te Dilbeek. Het bestaat uit één gestencild blad.

Hugo Brems