Kroniek
Armand van Assche / Een landkaart van gisteren verkende plekken
In zijn nieuwe dichtbundel Ontwerp van een landschap zoekt Willy Spillebeen naar de schaarse stapstenen in het leven die draagkrachtig genoeg kunnen zijn om een menswaardiger, minder kwellende toekomst te bereiken. De naam die de dichter voor deze leefbare toekomstwereld bedacht, luidt: Credosperamo, een synthetisch woord waarin ook de waarden van de gewenste wereld en van de weg er naartoe opgesloten liggen.
Wie nu verwacht dat Spillebeen in deze gedichten een visionaire, mythische wereld zou construeren waarin hij zijn wensen voor dichterlijke waarheid neemt, komt bedrogen uit. Wel wordt de nood aan een radicaal vernieuwd mensbegrip herhaaldelijk uitgedrukt, maar het nieuwe land, waarvan Spillebeen ‘de dichter-cartograaf’ (31) wil zijn, blijft mistig in de ijle contouren van een wanhopige onvervuldheid hangen. In de plaats krijgt de lezer een boeiend psychisch verslag van de talloze motieven die de dichter beletten zijn Credosperamo als een kant en klaar continent in te beelden en gestalte te geven.
Enkele motieven wil ik hier op de voorgrond plaatsen omdat ze, naar ik meen, ook de krachtlijnen van de bundel uitmaken.
Spillebeen is te genuanceerd ingesteld ten opzichte van de werkelijkheid en er ook te hecht en veelzijdig in verstrikt om zich in een totale verbeeldingsroes of een absolute visie te kunnen storten. Al ontgoochelt hem de dagelijkse realiteit en gaat hij erin tekeer als ‘een wrevelige vreemdeling’ (27) of wil hij haar ontvluchten (‘Had ik vleugels ik vloog voorbij de wereld.’ 64), toch brengt zijn zin voor relativiteit en zijn vrees voor bedrieglijke zelfverblinding hem reeds in het volgende vers terug op de wereld (‘Maar zelfs mét vleugels lukt het geen mens.’ 64).
Spillebeen slaagt er niet in weg te vluchten van wat hij verafschuwt. Waar zou hij trouwens naartoe vluchten als hij zoals het kind ervan overtuigd is: ‘er is alleen deze wereld’ (64). Het is dan ook in deze tastbare, bekende wereld dat hij zijn landschap wil ontwerpen, ‘van wérkelijk naar wààr’ (46) of ‘wérkelijker dan écht want wààr’ (69), want deze wereld is de enig echte maar vooralsnog niet de ware, d.w.z. nog geen rechtschapen, waarheidsgerichte wereld.