naar de spreker zelf en naar zijn situatie, ze zijn niet voor interpretatie of afstandelijke lectuur vatbaar. Die directheid, die de grens van poëzie overschrijdt kan, zoals hier, sterk ontroerend zijn, maar kan ook, in een minder strak gespannen context, banaal worden. Andere gedichten in deze bundel zijn daar voorbeelden van.
De beste gedichten staan in de afdeling ‘In het gesticht’, momentopnamen van zichzelf en anderen in een psychiatrische instelling tijdens een ontwenningskuur. De gedichten zijn weer heel direct, met een ruime inbreng van realistisch verhalende elementen. Het haast surrealistische, bevreemdende kader van het ‘gesticht’ vormt een goed decor voor de uitbeelding van ontreddering, eenzaamheid en vervreemding van het bestaan, zoals in ‘Waanidee/Projectie’, over ‘Bed 19’:
‘Wanneer hij in de tuin wandelt herinnert
hij zich dat hij tuinman was - hij was
geen tuinman, hij was booglasser -
en harkt glimlachend met zijn handen
En is er een volmaakter verwoording mogelijk van de hele tragiek van de dichter dan de slotstrofe van ‘In het gedicht’:
‘Er zijn momenten waarop ik eeuwenlang
mijmerend volmaakt gelukkig ben:
wanneer ik dan mijn handen op de aarde leg
Die laatste twee verzen zijn voor mij, zonder overdrijving, van dezelfde orde als de enkele losse regels van dichters als Boutens, Van Ostaijen, Claus e.d., die een leven lang bijblijven, omdat ze een perfect afgeronde, tot pure taalvorm gestolde uitdrukking zijn van een heel subtiele, niet anders te verwoorden bestaanservaring.
De laatste afdeling dan, ‘Adieu’, is heel wat minder sterk. Hier vinden we de grootste concentratie van spanningloze gevoelsuitingen, wat gemilderd door ironie, maar ook daarin niet overtuigend.
Het gaat er meer en meer op lijken dat de poëzie niet meer de tijd kreeg om zich te vormen, door de indringende nood die spreekt uit verzen die roepen om redding, om contact.