Zijn verdrukte gezellen zijn meer robots en ledepoppen dan mensen. Op ergerlijke wijze getergd door de opzichter Bols, staat de man plots tegen het verdrukkende gezag op, keert de rollen brutaal om en trekt zijn ongelovige lotgenoten mee in een groeiend protest tegen de verdrukker.
Het toneeltje is maar een paar bladzijden lang, maar het zit vol symbolische/emblematische verwijzingen. X (die na zijn revolutionair gebaar plotseling ‘meneer Kars’ genoemd wordt), Bols en de anderen vertoeven in een symbolische kerkerruimte, waar de onvrijheid en de ontmenselijkende verdrukking als een doem opgeroepen worden door het dreinende gezoem van de bejaarden die alsmaardoor de instructies van de opzichter in koor voor zich uit zitten te mummelen: ‘Lezen, slapen, eten, spelen, breien, postzegels verzamelen, enzovoort.’ Dat is kennelijk een emblematische doorkijkruimte, die licht herkenbare maatschappelijke structuren laat zien. Die ruimte is ‘eenvoudig en doorzichtig’ in de door Polet bedoelde zin.
Hetzelfde effect van veralgemening en symbolisering beoogt de schrijver met zijn korte of ultrakorte ‘emblemen’, d.w.z. zeer beknopte verhaaltjes, parabeltjes, of gewoon uitgewerkte aforismen en invallen. Ze illustreren allemaal een dieperliggende thematiek van vervreemding, verdrukking, aftakeling en dood. Zo het zesde kleine embleem op blz. 69, waarin betoogd wordt dat we allemaal net zo lang om onze as draaien tot we onszelf als bloedeigen vreemde tegenkomen; zo draaien we, even zinloos als de aarde, om onze as tot we uiteindelijk stilstaan en onszelf zijn, d.w.z. ‘Voorgoed dood’. Of de karakteristieke schets Beelddroom (blz. 77), waar in een kunstmatig doods landschap van plastic, celluloid, gips en tin, met verstarde namaakmensen en dieren, voor de eeuwigheid gestold in wezenloze houdingen, een ‘onpeilbaar eenzame’ wandelaar rondloopt alsof hij reeds op deze aarde in een hiernamaals terechtgekomen was. Langs de formele kant valt in die teksten op dat zij inkrimpen en verschrompelen tot tekstflarden of aarzelende ontwerpen. Maar dat blijkt slechts de buitenkant van de reeds vermelde thematiek te zijn.
Inzonderheid de ellips blijkt het stilistische evenbeeld te kunnen zijn van het onvermogen om de werkelijkheid zinvol te structureren en te doen be-tekenen. Op ettelijke plaatsen stokt het verhaal en loopt het vast in een opschorting. De tekst kan niet aan zijn voltooiing toe komen, een zin geraakt nooit af, een verhaal verzandt in een ontwerp, een schets, het blijft torso. Die structuratie (of de-structuratie) van teksten is zeer representatief voor de bundel en eigenlijk ook voor het soort tekst dat Sybren Polet in zijn confrontatie met de onachterhaalbare werkelijkheid pleegt te ontwerpen. De werkelijkheid blijkt slechts bedrieglijk en on-af verhaalbaar