| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Amarant
5de jrg., nrs. 1 en 2, nov. 1977 en jan. 1978
Amarant blijft zijn wat dubbelzinnige status van half schoolblad, half literair-artistiek blad in stand houden. De meeste van de opgenomen gedichten reiken niet boven het niveau van scholieren-poëzie. Verder worden de gewone rubrieken besteed aan de voorstelling van bekende figuren die ooit te maken hadden met de Rijksnormaalschool van Gent. Deze keer zijn dat M. Roelants, R. Herreman (in nr. 1) en Franz de Backer (in nr. 2). Toch hoofdzakelijk interessant voor insiders.
| |
Argus
1ste jrg., nr. 2, april 1978
Argus wordt het blad met de meest uitgebreide inhoudsopgave. Een veertigtal items in deze aflevering. Wat volgt is een keuze daaruit. Onder de rubriek ‘Kreatief’ (poëzie en proza) vallen vooral op: gedichten van Jan van Hoore, Willy Spillebeen, Cornelis van Hoore en Robin Hannelore. Proza van W.M. Roggeman, J. Vroemen en J. Murez blijft onder de (mijn) verwachtingen. In ‘Essay’ vervolgt Jan van den Weghe zijn programmatisch opstel ‘Over het verschijnsel literatuur’. Hij weegt waarde-criteria i.v.m. de klassieke trits van het schone, het goede en het ware tegenover elkaar af, en besluit: ‘De hoogste waarden die wij op het terrein van de literatuur voorop wensen te stellen zijn dus: functionaliteit, levensechtheid, vrijheid en verantwoordelijkheid’. ‘Over de grenzen’ wordt uitgekeken naar Heinrich Böll (met een heel goed vertaald verhaal), de Franse ‘nieuwe filosofen’ (door E. van Itterbeek), de Frans-Belgische dichter Maurice Carême en de Deense romancier Arne Herløv Petersen. Verder polemische en kritische stukjes: te veel om op te noemen, ondergebracht in rubrieken met wat kitscherige namen, als daar zijn ‘Tilt!’, ‘Onder de loep’ en ‘Boekanier’.
| |
De Tafelronde
22ste jrg., nr. 1-2, maart 1978
Paul de Vree schrijft over ‘Het tijdschrift en de tentoonstelling Lotta Poetica 1971-1975’: een balans van wat het blad van de poesia visiva heeft betekend. Volgt een reeks poesia visivawerken van De Vree. Ook J. van der Hoeven, op alle terreinen even spitsvondig, publiceert een proeve van poesia visiva: ‘contexte’. Er staan ook opvallend veel ‘normale’ gedichten in dit nummer, over het algemeen trouwens heel goed werk, van M. Bartosik, W. Adams, L. Stassaert, Gust Faes en F. de Preter. Een afzonderlijk gedeelte is gereserveerd voor de voorstelling
| |
| |
van de schilder en beeldhouwer Wybrand Ganzevoort.
| |
De Vlaamse Gids
62ste jrg., nr. 2, maart-april 1978
Adriaan van der Veen is de centrale figuur van deze aflevering. W.M. Roggeman sprak met hem, o.m. over zijn opvattingen over roman en romanexperimenten. Max Nord schrijft vrienden-herinneringen aan de auteur, met tussendoor heel wat literair-historisch interessante opmerkingen. Henk Romijn Meijer bespreekt de roman ‘In liefdesnaam’, die hij een hoogtepunt in het werk van Van der Veen noemt. ‘Elk huis weerspiegelt zijn bewoner’ is een beschouwend autobiografisch stukje van de auteur zelf. Daarbuiten valt een opstel van Diane Verpoorten-Bloem, over de kritische uitgangspunten van ‘De literair criticus Marnix Gijsen’.
| |
Drempel
2de jrg., nr. 1, jan. 1978
Koen Vermeiren schrijft een interessante introductie tot de schriftuur van Leo Pleysier, in ‘Het schrijf-plezier van Pleysier nader bekeken’. Ook boeiend, misschien wat academisch pedant, is de analyse van Achterbergs bundel ‘Radar’, door F.J. Peeters. K. Vermeiren stelt de filosofie van Wittgenstein voor. Draaglijke gedichten van Bert Kooijman en Ludovik Andries.
| |
Gist
1ste jrg., nr. 2, maart 1978
Een nieuw blad, waarvan ik het eerste nummer gemist heb. Redactie: Herman Heijmans, Aloys Oude Weernink, Marion Rosenthal en Wijnand Steemers. Secretariaat: Frerikshuislaan 113, Almelo. Een abonnement voor vier nummers kost 12,50 gulden. Het is een heel plezierig, speels en onpretentieus blad. Niet dat alle teksten direct zo schitterend zijn, maar ze zijn minstens charmant. Ik wil speciaal de aandacht vestigen op een essay van W. Steemers over Gerrit Komrij, verhalen van Wim Heins en Aloys Oude Weernink en verzen van W. Steemers. Er is zowaar een artikeltje met heel leerrijke informatie: ‘Hoe kromme grammofoonplaten weer vlak krijgen?’.
| |
Hollands Maandblad
19de jrg., nr. 365, april 1978
J. Pen schrijft heel prettig leesbare herinneringen aan J. Huizinga. Hij knoopt daar vooral bedenkingen aan vast over de toenemende bureaucratisering van het universitaire leven: ‘Huizinga, de prikklok en wij’. J. van Emmerik had een gesprek met W.F. Hermans, o.m. over Freudiaanse en Wittgensteiniaanse invloeden in zijn werk. H.F. Cohen schrijft kritische bedenkingen ‘Over de uitvoering van oude muziek’. Gedichten van R. Bentz van den Berg en Jan Blokker Jr. zijn niet erg overtuigend. Een verhaal van J.M.A. Biesheuvel, ‘Balde ruhest du ach’, is dat wel.
| |
Heibel
12de jrg., nr. 3, maart 1978
In een ‘Brief uit Texas’ geeft D. Robberechts zijn kijk op de hedendaagse Vlaamse literatuur. In een toch wel boeiend, en voor een ruim publiek zeker informatief stuk ‘Erotisch-retorisch’ demonstreert hij wat retoriek concreet kan betekenen in ons taalgebruik van
| |
| |
iedere dag. ‘Prefab’ is een weinig overtuigende montagetekst van J.F. Vogelaar. Alleszins plezieriger, maar eigenlijk toch ook erg gratuït, zijn de ‘2 kledingstukken’ van G. Adé en W. van den Broeck: gedachten en ervaringen over de betekenis van kleding voor beide heren. De meest substantiële bijdragen zijn van politiek-economische aa[rd], nl. een stuk over ‘Ekonomische kollaboratie’ van E. Verhaeyen, n.a.v. een studie daarover van de Amerikaan John Gillingham, en een heel boeiend gesprek met Jef Turf, gevolgd door een commentaar bij zijn boek ‘Een politieke identiteit voor communisten’. ‘Rondleiding’ is een goed gedicht van M. Vanstreels. P.A. schrijft enige polemische notities en pasticheert de romankritiek van A. Demedts.
| |
Impuls
7de jrg., nr. 2
Dit blad, dat naar ik mij meen te herinneren eerder aankondigde te zullen verdwijnen, bestaat dus toch nog. In dit qua omvang bescheiden nummer staan nogal wat goede, zij het soms erg met taalornamentiek overladen gedichten van Peter Bormans, Marleen Roex-De Crée, Roger M.J. de Neef, Rody Vanrijkel, Rob Bartels en Wilfried Adams. Peter Bormans vervolgt een essay over ‘De evolutie van de sociale gedachte in de romans van Louis-Paul Boon’.
| |
Maatstaf
26ste jrg, nr. 3, maart 1978
A. Korteweg en A. Zuiderent spreken met de auteur van verhalen en romans Bob den Uyl. Het gesprek gaat nogal sterk de biografisch-interpreterende kant op. ‘Drijvende mijnen’ is weer een goed verhaal van F.B. Hotz. Albert Helman besluit zijn heel boeiend, sterk aansprekend geschreven stuk over ‘De interne geschiedenis van “De Gemeenschap”’. Martien Kappers den Hollander vervolgt in ‘Veranderend zelfbeeld’ zijn overzicht van ‘De vrouwenroman in Engeland en Amerika en het “feminisme van de tweede golf”’, Joyce & Co schrijven over Norman Douglas. Engelse gedichten van Stephen Dobyns, en Nederlandse van Cees Nooteboom.
| |
Mandragora
5de jrg., nr. 3-4, dec. 1977
Redelijke verzen van Car Flanders, Johanna Kruit en Gust Gils. R.J. van de Maele vertaalde enkele gedichten uit Scandinavië en uit Oost-Afrika. N.a.v. het al dan niet meer zo recente boek van Jacques Lacarrière ‘Les gnostiques’, tekent Paul van Aken het ‘portret van een hedendaags gnosticus’. W. Giraldo is erg opgetogen over schilderijen van L.P. Boon. Verder heel wat poëzierecensies en enige polemische aantekeningen, o.m.n.a.v. Brel.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
30ste jrg., nr. 10, dec. 1977 en 31ste jrg., nr. 1, jan. 1978
In het decembernummer een goed verhaal van Robert Vacher: ‘Het zout der aarde’, twee gedichten van R.M. de Neef uit zijn inmiddels met de Arkprijs bekroonde bundel ‘Gestorven getal’, en proza van Mark Insingel. J. Oostvogels stelt een overzichtelijk model op van de vaderproblematiek in het werk
| |
| |
van W.F. Hermans.
Ook in het eerste nummer van de nieuwe jaargang is er goed proza van Robert Vacher. ‘Koffie en paarse linten’ is een verhaal van Dirk Claus. Als poëzie: heel goede gedichten van Miel Vanstreels, een merkwaardige cyclus van Jan van der Hoeven, geschreven bij het werk van Luc Peire, en minder sterke verzen van Margreet. Luc Deleu bespreekt de ‘Teken- en schilderkunst van Henri Michaux’, en G. Adé stelt het interessante werk van Suzanne Lilar voor. In ‘Reflex’ brengt D. Depreeuw verslag uit van een hernieuwde kennismaking met het prozawerk van Brendan Behan.
| |
Noodrem
4de jrg., nr. 1-2, maart 1978
Een gedeelte van deze aflevering is gewijd aan het thema ‘Beat generation’. A. Delmotte schrijft een algemene introductie over ‘Beat: de poëzie van de hoop’. Daarna worden Allen Ginsberg en Jack Kerouac afzonderlijk belicht. Daarnaast is er een interessant gesprek met J. Verstraete. Een flink deel van het blad wordt in beslag genomen door literaire informatie, in de vorm van berichten, recensies, tijdschriftenoverzichten. De beste gedichten zijn van C. Germonpré en F. Hantko.
| |
Ons Erfdeel
21ste jrg., nr. 2, maart-april 1978
De ‘Nederlandse visie op de kommunautaire spanningen in België’, van Sytze van der Zee is merkwaardig combattief, en heel wat alerter dan die van veel Vlamingen. Er zijn drie opstellen over literatuur. Jan van der Vegt stelt de posthuum verschenen ‘Laatste gedichten’ van Hans Andreus voor. Leo Geerts kiest een originele invalshoek om het werk van D. Robberechts te benaderen, nl. zijn tweetalige afkomst en zijn geïsoleerde positie als Vlaamse Brusselaar. Vandaaruit belicht hij de hele evolutie als een ‘strijd tussen taal en werkelijkheid’. H. Bekkering onderzoekt de ‘klassieke reminiscenties in het werk van Marnix Gijsen’. Verder opstellen over ‘Het onderwijs van het Nederlands in Wallonië en van het Frans in Vlaanderen’, over de economische rol van Duinkerke, dialectologie en het probleem van Québec. José Boyens stelt de mooie keramische beelden van Marion Askjoer Veld voor. In de ‘Kulturele kroniek’ wordt werk besproken van M. Gilliams, G. Helderenberg, N. van Bruggen, M. 't Hart, P.H. Dubois, G. Gils, H. van Herreweghen en K. Verheul.
| |
Tirade
22ste jrg., nr. 235, april 1978
Jeroen Brouwers op zijn best in een onstuitbare aanval op het proza van Kooiman: ‘Dirk Ayelt Kooiman en het Amsterdams Peil’. Een beroep op onze laagste instincten. Wie daarom dit nummer zou lezen, mag niet nalaten ook het gedicht van Kopland te lezen: twaalf verzen die tientallen andere overbodig maken. Wim Raven vervolgt reisindrukken uit het Nabije Oosten. Goede gedichten van Frank Koenegracht en een originele, sympathieke recensie over de poëzie van Willem van Toorn, door H. de Coninck. Lloyd Haft publiceert een curiosum: over de invloed van de Engelse romantici op de Chinese dichter Hsu-Chih-Mo. Wam de Moor reageert in een polemisch stuk op aantijgingen van J. Goedegebuure.
| |
| |
| |
Varia
- Gezelliana, het tijdschrift van het Centrum voor Gezellestudie bij de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen, heeft over drie afleveringen van jaargang 1976 (nr. 2-3-4) en over twee afleveringen van jaargang 1977 (nr. 3-4) een proeve tot volledige bibliografie van Gezelles zelfstandige publikaties geleverd van de hand van Jozef Boets: een indrukwekkend en nuttig werkinstrument voor de Gezellestudie. De bibliografie registreert boeken, brochures, gelegenheidsdrukken, folders en plano's, varia en curiosa, tijdschriften, kranten en almanakken, funeraire en eerste-communiepoëzie in het Nederlands én het Frans. Afl. 1-2 van 1977 (jrg. 8) onderbrak de publikatie van de bibliografie voor het meedelen van nieuwe bijzonderheden over Gezelle van de hand van E. Janssen, J.P. Couttenier en R.F. Lissens en voor een overzicht van de Gezellestudie in 1974 en 1975 door J. Geens.
- De VWS-Cahiers (13de jrg., nr. 1, lente 1978) brengen een aflevering over Ward Vervarcke, volkspoëet.
- Koebel (nr. 20-21) heeft een mooi boekje met 23 gedichten bij reproducties van even zoveel etsen van Camille D'Havé.
- In Spiegel der Letteren ( 10de jrg., nr. 1, 1978) schrijft J. Reynaert over ‘Het mystieke bij Paul van Ostaijen’.
- Vlaanderen (27ste jrg., nr. 162, jan.- febr. 1978) biedt een aflevering over ‘De meubelkunst’, samengesteld door Frans Dufour.
- Naast de informatieve rubrieken en korte recensies, brengt Poëziekrant (2de jrg., nr. 2, maart-april 1978) vooral een uitgebreid interview van R. Ekkers met Rein Bloem, dichter en criticus.
- Schrijven 1 is het eerste deel van een nieuw tijdschrift/reeks, die vier- tot vijfmaal per jaar zal verschijnen. Uitg. Rudy de Rybel, Schildersstraat 6, 2000 Antwerpen. Dit nummer bevat gedichten van Fred Raedemaekers, proza van Rudy de Rybel en aforistisch-humoristische versjes van Freddy Beyns.
Hugo Brems
|
|