und Steine’, waarbij de bas een identiek ritme als het motto uit Beethovens ‘noodlotssymfonie’ ritmeert, het idyllische tafereeltje op de meisjesblik in een pianissimo te hullen, het ‘im Moore Nebelduft’ met een subito piano volgend op een fortissimo te onderlijnen, om dan het lied met de roep van de luid schallende posthoorn te laten besluiten.
Louter beweging in An Schwager Kronos, diepste rust in Wanderers Nachtlied II, de bekende versregel die Goethe op de muur schreef van het berghutje waar hij overnachtte op de Kickelhahn en die hij vele jaren daarna herlas tot tranen bewogen: ‘Warte nur, balde ruhest du auch’. Na Schubert werd het dichtstukje nog vele tientallen malen verklankt. Elisabeth M. Wilkinson heeft het woord voor woord, om niet te zeggen letter voor letter filologisch-esthetisch ontleed. Wij verzaken elke muzikale ontleding van Schuberts veertien maten.
Om na te gaan tot welke uiteenlopende klankinterpretaties één zelfde gedicht van Goethe aanleiding kon worden zou men niet alleen de liederen van de verschillende componisten kunnen vergelijken die b.v. op het Nur wer die Sehnsucht kennt uit de cyclus Wilhelm Meister werden getoonzet, van het Tristaniaanse stuk van Hugo Wolf tot de sentimentele romance van Tsjaikovski, maar ook de zes versies die alleen al Schubert van ditzelfde gedicht heeft bezorgd! Dit zou ons in deze korte bijdrage veel te ver brengen. Maar ook in zijn liederen naar Goethes poëzie gekozen is Schubert er soms in geslaagd een muziek te geven, zo onvervangbaar dat men zich af vraagt of het gedicht niet na (ar) de muziek werd geschreven. En zoals men niet meer zeggen kan van Heidenröslein of het uit Goethes pen is gevloeid dan of de dichter het aan de volksmond heeft geplukt, zo weet men ook niet meer of men het wijsje van Schubert als een volkslied of als een kunstlied moet rangschikken.
Schubert en Goethe. De tweede naam kan door ettelijke andere vervangen worden. Bij voorbeeld door Mayrhofer, de naam van de arme rijmelaar met wie Schubert jarenlang samenhokte en die zich in zielsontreddering het leven benam. Op een van Mayrhofers onbeduidende stukjes heeft Schubert dat verrukkelijke lied Nachtviolen geschreven, dat, evenals dat andere lied op een nietszeggende rijmelarij van een andere roemloze vriend, genaamd Schober, het onvergetelijke An die Musik, wellicht om het even welk lied naar Goethe zoniet overtreft dan toch evenaart. Als we maar een enkel lied van Schubert mochten overhouden, dan kozen we uit onze bloemlezing - ieder plukt zich de zijne - niet een tekst van Goethe, geen ballade, geen zo bekend lied maar dat simpele An Silvia, op een niet goede vertaling van een der zwakste dingen van de jonge Shakespeare, het maniëristische dichtstuk dat hij in het blijspel The two gentlemen of Verona schoof, een hoofs complimentje dat bij Schubert de serenade wordt voor al de Silvia's van wie hij gedroomd heeft en die hij nooit gekend heeft. Dat ene lied is voldoende om een naam ‘Franz Schubert’ en een hem eigen muziek te herkennen. En dat deze bijdrage niet met Goethe eindigt moet de dichter vergeven, al was het omdat menigeen zijn lyriek heeft leren kennen langs Schuberts liederen om. Trouwens, wie weet of hij zelfs de titel van dit stukje zou hebben begrepen!
J. van Ackere