Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 123(1978)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 321] [p. 321] Dietsche Warande en Belfort 123ste jaargang nummer 5 juni 1978 Gwij Mandelinck / De gang van de genodigde I Soms gaat zij reeds de gang van de genodigde; in de ratel der gewrichten is het onverwacht te horen hoe zij aan het knekelhuis te kloppen staat. De nachten malen: onophoudend ziet zij hoe het meel der balken in de lakens valt. De klokkentaal der slapelozen kent zij uit het hoofd en met de hielen naar de sponde staan de schoenen naast elkaar: op elke komst is zij bereid. Het onverteerde ligt haar op de maag; in de geluiden van de hik groeit zij met schokken naar de grond; maar wat een nacht voordien te weken werd gezet, krijgt in haar tederheid een vaste plaats. De uren van geluk, zij kent ze nog; bedelend blijven de beminden haar nabij: gehuld in groot geduld snijdt zij de helften van haar mantels weg. [pagina 322] [p. 322] II Nu zij op jaren komt, trekt zij van verre reizen de geruchten mee: over het heimwee dat nooit werd afbetaald, vertelt zij in de kraak van haar sandaal. De moeheid lijft haar langzaam in: leunend tegen de muur legt zij het hoofd te rusten op een arm; de jaren dringen tot haar door: dan lijkt het of zij in het zoekspel met de dood als laatste overblijft. Maar op de wangen bloeit de gloed der dagen na: met wollen lappen keert zij onverstoord de potten op het vuur. Ook kruiden, die zij uitkoos, hebben haar zo aangezuiverd dat zij in haar lichaam als een wonderdoenster woont. [pagina 323] [p. 323] III Een hondeweer blaft nu de weemoed aan, de luiken slaan. In de kwade maan staat reeds de sikkel aangewet en na de maaierskreet weet zij de oren tuiten van de dood. Verdwaald drukt zij het voorhoofd op het glas: nu hoort zij voor het eerst de grote ruitenbreker aan. De deuren zijn verzegeld, in de wijding van haar angst leeft zij op kleine voet; van vreemde stappen heeft haar oor van uur tot uur het grint verlegd. Straks moet zij naar de winter gaan, vorstschade dragen aan de hand; maar onverhoopt stookt zij de bloemen van het raam. De treurnis krijgt geen schijn van kans: over nachten ijs zet zij de feestelijke sleden in. Vorige Volgende