| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Appel
3de jrg., nr. 1
D. Coninckx had een gesprek met H. Brems over literaire tijdschriften en literaire kritiek. In ‘1968-1978: van pop naar punk’ wil W. Hermes enige losse gedachten kwijt over de evolutie van het tijdsklimaat. Hij zou ten slotte willen, dat de 21ste eeuw die zou worden van de metafysica en de moraal. M. Rombaut lost enkele Heideggeriaans geformuleerde bedenkingen over de rol van de taal. W. Vananderoye probeert te komen tot een verantwoorde omschrijving van SF. In de rubriek jeugdliteratuur valt een pro domo op van René Swartenbroeckx, die alleen maar onbetutteld zichzelf wil zijn. J. Boven heeft veel lof voor de debuutbundel ‘Samurai’ van Marc Journée. De gedichten in dit nummer zijn eerder matig.
| |
Hollands Maandblad
19de jrg., nrs. 363 en 364, febr. en maart 1978
Bij al het gekrakeel over ‘De vrouw in de literatuur’ dat de laatste maanden uit de Nederlandse tijdschriften opstijgt, valt de bijdrage van Maarten 't Hart op door grote belezenheid en spitsvondigheid. Maar evengoed door sofisme, retoriek en eenzijdigheid. Drie omvangrijke opstellen over politiek en economie laten nog weinig ruimte over voor de literaire bijdragen: matige gedichten van W.D. Kuik, een erg gewoon verhaaltje van Madeleine Vos, goede verzen van Gert Boer en een prachtig, grotesk verhaal van J.M.A. Biesheuvel: ‘Dromen’.
In het maartnummer reageert Andreas Burnier op het bovengenoemd opstel van Maarten 't Hart. Leo Vroman publiceert acht nieuwe, heel goede ‘fabels’. Er zijn twee matige verhalen, van Nelleke Hovens Greve en J.P. Hinrichs. P. Zimmerman schrijft over Mondriaan. Gedichten van Buddingh' en Dana Hokke zijn minder goed dan die van G. Mulder-Koeman. Het interessantst is een gesprek van W. Noordewier met Mieke Ball, auteur van een studie over ‘Narratologie’, de theorie van verhalende teksten: een scherpe en verhelderende confrontatie van een lezersstandpunt met een literair-wetenschappelijk standpunt.
| |
Argus
1ste jrg., nr. 1, febr. 1978
Een nieuw ‘Tweemaandelijks literair tijdschrift voor België en Nederland’, onder redactie van Gie Luyten, André Philippaerts, Maurice Trippas, Roger Vanbrabant, Jan van den Weghe en Cornelis van Hoore. Een abonnement kost 600 fr., te storten op 333-0485916-34, Argus, Sint-Truiden. Adres: Hasseltsesteenweg 73, 3800 Sint-Truiden.
Uit een ‘Ter inleiding’ blijkt o.m. dat
| |
| |
Argus geen tijdschrift van een nieuwe generatie of ideologie wil zijn. Wel wil men pluralistisch werken en ijveren voor kwaliteit, met name op het vlak van de literaire kritiek. Een meer uitgebreide stellingname over normen en waarden in literatuur vindt men in een essay van Jan van den Weghe: ‘Over het verschijnsel literatuur’, waarvan hier het eerste deel verschijnt. Daarnaast twee andere essays, twee benaderingen van de poëzie van Jotie T'Hooft, resp. van H. Brems en E. van Itterbeek. Heel wat gedichten in dit eerste nummer: de beste zijn van Jona, J. T'Hooft en R. Hannelore. ‘Pompilidae’ is een goed romanfragment van F. Depeuter. Als hij nu nog minder literair werd, zou hij een belangrijk auteur zijn. Twee verhalen, van F. de Swert en Jac. Vroemen, zijn minder sterk. In een rubriek ‘Over de grenzen’ is er een geestig verhaal van de Pool Stanislaw Broszkiewicz. E. van Itterbeek schrijft over ‘Seksualiteit en geestelijke honger bij Julien Green’. Een andere rubriek is ‘Kritiek in het kwadraat’. Daarin trekt J. van den Weghe fel van leer tegen de manier waarop J.J. Wesselo romans bespreekt in Kultuurleven. ‘Tilt’ ten slotte is een polemische rubriek, met als slachtoffers J. Geeraerts, de Vereniging van Limburgse Auteurs en A. de Clercq/F. de Vree n.a.v. een t.v.-gesprek met W.F. Hermans. Een toch nogal belovend tijdschrift, maar met een smakeloze kaft.
| |
Kreatief
11de jrg., nr. 4-5, dec. 1977
Een werkelijk indrukwekkende aflevering is dit 170-bladzijden dikke dossier over ‘Kultuur onder apartheid’: een overzicht en steekproef van wat poëzie, roman, theater kunnen betekenen en hoe zij verminkt worden in Zuid-Afrika. Twee bijdragen van Mon Nijs vormen de pijlers waaraan het hele nummer opgehangen is: ‘Apartheid’, een overzicht van de wetgeving op dat gebied, en ‘Kultuur onder apartheid’: een analyse van de wetgeving, die tot censuur of vervolging aanleiding kan geven, en de consequenties daarvan. Enkele andere resistente bijdragen zijn: een gesprek van S. van den Bremt met de auteur Vernie February, een overzicht van ‘Het zwart Engelstalig theater in Zuid-Afrika’ door L. Dieltjens en Digby Benn, en een voorstelling van ‘Zwarte Engelstalige prozaliteratuur in Zuid-Afrika’, door L. Dieltjens. Mag het dan al waar zijn dat heel wat artikels elkaar qua informatie overlappen, dan is dat toch maar op de manier zoals de opeenvolgende gebeurtenissen in Saidjah en Adinda elkaar herhalen. Wie door al die rijk gedocumenterde opstellen nog niet mocht overtuigd zijn, zal ten slotte aan de woorden van de auteurs zelf, in hun gedichten en verhalen, niet kunnen weerstaan.
| |
Letters
nr. 5, febr. 1978
‘De Macht der Gewoonte’ is een heel goed (vertaald) verhaal van de jonge Oostduitse auteur Rainer Francke. Het hele verdere nummer wordt in beslag genomen door gedichten, meestal met een sterk politiek-maatschappelijk geengageerd accent. Naast werk van de Nederlanders P. Hautmans, A. van Rijsewijk en P. Schuddeboom, zijn er ook - in origineel en vertaling - verzen van de Deen Erik Stinus en de Pool Wislawa Szymborska.
| |
| |
| |
Lezerskrant
5de jrg., nr. 1
Dit blad, dat wat buiten het patroon van de literaire tijdschriften valt, is een uitgave van het Nederlands Bibliotheek en Lektuurcentrum. Redactie: Jef van Gool, NBLC, postbus 93054, Den Haag. Het blad, dat op zowat een half miljoen exemplaren gedrukt wordt, vindt gratis verspreiding via bibliotheken en boekhandels. Toch wel een interessante formule om boeken- en literaire informatie te brengen aan een publiek dat aan het zgn. echte literaire tijdschrift nooit zal toekomen.
In deze aflevering lezen we o.m., naast bijdragen over parapsychologie en een al te braaf interview met H.G. Konsalik, een opstel van H. Lampo over Jules Verne. J. van Gool stelt de jeugdschrijfster Tonke Dragt voor en had een gesprek met W.F. Hermans. Ed Popelier overloopt het oeuvre van Hella Haasse.
| |
Maatstaf
26ste jrg., nrs. 1 en 2, jan. en febr. 1978
‘De verplaatsing’ is weer zo'n uitgesponnen, maar verbluffend knap geschreven verhaal van F.B. Hotz. Ook heel goed, niet in de laatste plaats door de zelfironie, is ‘Jeugdige experimenten’ van Bob den Uyl. Er zijn Engelse gedichten van Stephen Dobyns en goede verzen van Rob van Olm en Peter van Zonneveld. C. Buddingh' is met twee gedichten ditmaal niet overtuigend. H.L. Prenen stelt Victor Hugo voor als tekenaar en A. Willemsen schrijft over de Portugese auteur F. Pessoa. ‘Veranderend zelfbeeld’ is een opstel van M. Kappers den Hollander over ‘De vrouwenroman in Engeland en Amerika en het “feminisme van de tweede golf”’.
Albert Helman begint in het februari-nummer met een heel belangwekkend opstel, herinneringen aan zijn periode als redacteur van het tijdschrift De Gemeenschap. Een ander soort herinneringen schrijft Maarten 't Hart neer in ‘De terugkeer naar het heden’: een verslag van hoe hij leerde lezen, schrijven, zich als lezer ontwikkelde. Er zijn goede gedichten van Buddingh' en A. Kossmann. E.B. de Bruyn schrijft een opstel: ‘Sonnetten over sonnetten’, een prettig stukje inteelt. Maar het interessantst is de voorstelling, in ‘Portfolio’, van de Tsjechische etsers Krejci en Kulhánek, die zowel technisch als thematisch verbluffend werk leveren. Zij worden geïntroduceerd door Leo van Maris.
| |
Nieuwe Stemmen
34ste jrg., nr. 2, dec. 1977 - jan. 1978
Het is toch ongelukkig hoe slecht tegenwoordig bij ons verhalen geschreven worden, tegenover heel wat goede poëzie-produktie. Ofwel zijn die verhalen te bewust symbolisch, zonder uitgewerkte realistische onderlaag om de symboliek te ondersteunen zoals hier bijv. ‘Vliegenvangen’ van R. Devriendt. Ofwel zijn ze realistisch, maar dan naïef, simplificerend of melodramatisch moraliserend, zoals bijv. ‘Het witte verlangen’ van F. Vandergraesen. Alleen E. Verpale ontsnapt daar grotendeels aan in zijn verhaal ‘De aanval’. Gedichten van o.m. Chr. Germonpré, F. Florizoone, G. Florizoone zijn veel overtuigender.
| |
Ons Erfdeel
21ste jrg., nr. 1, jan.-febr. 1978
Na een overzichtsartikel van H.E. Mertens over ‘Nederlands als teologie-me- | |
| |
dium’, volgt een reeks opstellen over literaire en artistieke onderwerpen. D. de Vin brengt een interessante analyse van de moderne Nederlandse literatuur in Duitse vertaling, en J. Deloof onderzoekt de houding van de blanke Zuidafrikaanse auteurs tegenover het regime in hun land, in ‘Literaire dissidentie in Zuid-Afrika’. C. Tindemans houdt een pleidooi voor de oprichting van een centrum voor theateronderzoek, dat zowel een wetenschappelijke als een archivalische en educatieve rol zou moeten spelen in ons theaterleven. A. Walrecht is nogal opgetogen over de studie ‘Lichamelijkheid in de experimentele poëzie’, van H. Brems. Waarvoor dank. Drie opstellen over beeldende kunst. J. Boyens stelt de beeldhouwer Wout Maters voor, L. Bekkers commentarieert de politieke tekeningen van Gal, en N. Wijnen schrijft over de stimulerende rol van de Haagse Kunstkring, zowel voor de plastische kunst als de literatuur, en gaat dan verder in op de verwantschap tussen ‘Verve’ en ‘Jeune Peinture Belge’. In de literaire kroniek wordt werk besproken van C. Peeters, M.J.G. de Jong, V. van Kerkhove, W. Spillebeen en H. Faverey.
| |
Raster
nr. 2, 1977
Wel wat laat, maar voor wie nog niet geïnformeerd mocht zijn, even de inhoud van dit tweede nummer van de nieuwe Raster, dat bijdragen samenbrengt onder de titel ‘Avantgarde!?’. Na het verslag van een discussie (met o.m. Ten Berge, Bernlef, Bloem, Polet en Vogelaar) over Nederlands proza en avant-garde, worden acht romans, klassiekers van hoe-dan-ook-afwijkend proza herlezen, met het oog op hun rol en plaats in de ontwikkeling van het ‘andere proza’. Het zijn ‘Mijn kleine oorlog’ van L.P. Boon, ‘Het boek Ik’ van B. Schierbeek, ‘De God Denkbaar’ van W.F. Hermans, ‘Breekwater’ van S. Polet, ‘Messiah’ van C.C. Krijgelmans, ‘Het boek Alfa’ van I. Michiels, ‘Anatomie van een glasachtig lichaam’ van J.F. Vogelaar en ‘De axolotl’ van W. Roggeman. Verder enkele binnen- en buitenlandse ‘avant-garde-teksten’, van o.m. B. Schierbeek en R. Bloem, en een opstel van H.R. Heite over ‘Het absolute proza van Theo van Doesburg’, met aansluitend daarbij fragmenten. S. Polet publiceert een eerste deel van een historische schets van ‘Ander proza’ te beginnen bij L. Sterne. Een laatste gedeelte van deze aflevering bevat een keuze uit de hedendaagse Zweedse literatuur, ingeleid door J. Bernlef: een overzicht van de politiserende tendens in die jaren.
| |
De Revisor
5de jrg., nr. 1, febr. 1978
Goed proza en goede gedichten in dit nummer. De verhalen zijn van D.A. Kooiman, F. Kellendonk en N. Matsier. De gedichten van J. Kuijper, P. Delpeut, R. Anker, H.H. ter Balkt (over Joseph Beuys), A. Zuiderent, P. Zonderland en H. Kok. Ton Anbeek signaleert in een opstel de evoluerende thematiek van de ‘Margriet’-verhalen. F.A. Janssen analyseert het verhaal ‘De blinde fotograaf’ van W.F. Hermans, en P. Beers bespreekt de ‘Laatste gedichten’ van H. Andreus. Verder nog een selectie vertaalde ‘Losse opmerkingen’ van L. Wittgenstein en enig gekrakeel over o.m. Mulisch-interpretaties.
| |
| |
| |
Tirade
22ste jrg., nrs. 233 en 234, febr. en maart 1978
‘Afscheid’ is een alleraardigst fragment uit ‘Mijn Vlaamse jaren’ van J. Brouwers. R. Kopland schreef al heel wat beter dan het hier opgenomen ‘Gedicht’. ‘Een causerie’ is een verhaal/herinnering van R.J. Peskens: weer bijzonder cynisch. F. Bokshoorn schrijft in ‘Een reis naar het einde van de nevel’ over de reis van Tsjechov naar Sachalin.
Meer dan we gewoon zijn in Nederlandse tijdschriften is Vlaanderen vertegenwoordigd in het maartnummer. Herman de Coninck publiceert er twaalf nieuwe gedichten, en Prosper de Smet schrijft herinneringen aan zijn vriend Richard Minne. Het merkwaardigste is, dat die herinneringen uitsluitend betrekking hebben op de jaren dat Minne niet meer schreef en steeds dieper in lethargie wegzonk. ‘De Waarzegster’ is een verhaal van A. Alberts. C. Buddingh' en Sipko Melissen publiceren goede gedichten. N.a.v. een boek van B. Tromp geeft F. Bokshoorn zijn opinie over ‘De sociologie als oplichterij’.
| |
Varia
- Revolver (8ste jrg., nr. 3) brengt een mooi boekje over de schilder Raoul de Keyser, met een korte inleidende tekst van R. Jooris. Jammer genoeg laten de zwart-wit reprodukties de doeken van De Keyser niet tot hun recht komen.
- Uit de heel gevarieerde inhoud van Zebra (1ste jrg., nr. 2, febr. 1978) wil ik enkel een gesprek vermelden van J. Kersten en K. Simhoffer met Hubert Lampo.
- D. Robberechts laat nr. 32 van zijn tijdSCHRIFT verschijnen (nov. 1977). Daarin o.m. een uitvoerig ‘Eerste woord vooraf’, waarin hij het opzet van zijn teksten verantwoordt.
Hugo Brems
|
|