| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Deus Ex Machina
1ste jrg., nr. 4, okt.-dec. 1977
Dit blad blijft verbluffen door zijn knappe presentatie, zowel typografisch als door de overvloed van reprodukties, dit keer van werk van H. van de Perre, J.M. Legrand en M. Bruylants. ‘De jonge wacht’ is een hele bundel gedichten van W. Nimmegeers: draaglijk zonder echt belangrijk te zijn. Heel geestig, thematisch zeer esthetisch, is het stukje ‘Promenade’ van M. Bruynseraede. Gedichten van H. van der Horst zijn mooier gepresenteerd dan ze goed zijn. W. Nimmegeers schrijft zijn persoonlijke, in mijn ogen nogal verwar(ren)de kijk op de jongste poëtische ontwikkelingen neer, in ‘Aspekten van de Zuid-Nederlandse poëzie sinds 1972’. J.M. Legrand zet zijn dialoog met de 19de-eeuwse romantische schilder A. Wiertz voort.
| |
Heibel
12de jrg., nr. 2, dec. 1977
Een van de grote verdiensten van de nieuwe Heibel is dat er sommige mensen in schrijven die moeilijke dingen gemakkelijk kunnen uitleggen. Ik denk hier o.m. heel concreet aan P. Ickx, die een serieuze, toch niet met jargon overladen tekst schrijft over ‘Beeldkommunikatie’. Een andere troef is P. Aerts, die heel knap is in het parodiëren en manipuleren van teksten. Zo licht hij in dit nummer een tekst over Rubens uit ‘Esso Magazine’ en monteert daaruit passages, onder de titel ‘Peter-Pol geeft petrol’: een grandioos stukje veelzijdige satire. Verder publiceert hij ‘Een dialoog voor het vormingsteater’, nl. ‘de specificiteit’; uiteraard eenzijdig en wat sloganmatig, maar daarom niet minder plezierig en ad rem. L. Geerts, M. de Smet en J. Rispens stellen de Duitse zanger-dichter Wolf Biermann voor. Het minst interessant zijn de zgn. creatieve, fictionele teksten, die dan nog voorzien zijn van een nietszeggend, pedant ‘Retorisch signalement’. (Wellicht, zogezegd, hoedanook om de taalmanipulaties doorzichtig te maken.)
| |
Ko-Ko
2de jrg., nr. 4, dec. 1977
Dit zgn. ‘sprsuprakultureel tijdschrift’, dat om de vier maanden verschijnt, is hier niet eerder gesignaleerd. In de redactie zijn heel wat namen terug te vinden uit het vroegere Labris. Zo Jef Bierkens, Ben Klein, Hugo Neefs. Adres: Kapelhof 31 b, 3540 Zolder. Het aantrekkelijke aan dit nogal slordig gestencilde blad is dat het op een erg onbekommerde, nonchalante, relativerende manier met anderen en met zichzelf omspringt. Niet dat de tentoongespreide humor altijd zoveel klasse heeft, maar
| |
| |
bij de deprimerende opstapeling van hooggestemde idealen die wij uit andere bladen mogen vernemen, is dit wel een verademing. De gedichten en teksten, hoofdzakelijk van Ben Klein, Beatrix Beek, Jef Bierkens en Edmond Devoghelaere, zijn niet te lezen. Het is ook niet zeker of het allemaal ernst is, of zelfparodie op de postexperimentele uitwassen van het begin van de jaren '60. Het geheel, ook de berichtjes en commentaren in de ‘kokoknipselkrant’ baadt in een wel plezierige post-surrealistische sfeer. Maar of het allemaal wel zo vrijblijvend bedoeld is als ik het gelezen heb, daar ben ik al evenmin zeker van.
| |
Hollands Maandblad
19de jrg., nr. 362, jan. 1978
Wouter Noordewier had een gesprek met Guus Kuijer, auteur van verhalen en kinderboeken. Daarop volgt ‘De dag des Heren’, een goed verhaal van Kuijer. Een ander, toch iets zwakker verhaal, is van Anton Brand: ‘Nicolà’. R. Bentz van den Berg publiceert enkele goede gedichten. Ten slotte wordt de toespraak afgedrukt die W.F. Hermans uitsprak bij het in ontvangst nemen van de Grote Prijs der Nederlandse Letteren.
| |
Maatstaf
25ste jrg., nr. 12, dec. 1977
Onder de titel ‘Leed’ publiceert Mensje van Keulen enige in-droeve verzen. ‘Zeven vroege Marina-gedichten’ van Jan Kal en pasticherende verzen van R. Schouten brengen de lezer niet veel vreugde. Bij aquarels van Peter Vos schreef Gerrit Komrij een goed gedicht: ‘De hiëroglyfen’. Charles B. Timmer schrijft over de Russische dichter S. Jesenin, n.a.v. een recente biografie. Henk Romijn Meijer interpreteert de roman ‘The Tenants’ van B. Malamud. ‘De brieven’ is een nogal klassiek verhaal van Jan Cartens, over lang verborgen, nu onthulde geheimen van ouders, en de ontreddering na de ontdekking.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
30ste jrg., nr. 9, nov. 1977
Een p.p. nummer, samengesteld ter gelegenheid van het eerste lustrum van Pink Poets. In zijn voorwoord noemt H.F. Jespers p.p. niet zonder ironie ‘een arbeidscollectief van individualisten’. Dit nummer bevat uitsluitend bijdragen van leden van het genootschap ‘en weerspiegelt aldus de verscheidenheid van zijn samenstelling’. De voornaamste: ‘Zes vriendelijke dagen bij “De vijanden”’ is een nagelaten dagboektekst van H.C. Pernath, over het draaien van de film ‘De vijanden’ door Hugo Claus. Er zijn gedichten van P. Conrad, N. van Bruggen, H.F. Jespers en Karel Jonckheere. P. Snoek publiceert manuscripten van brieven van Pernath, uit zijn diensttijd, in de marge van ‘Soldatenbrieven’. Van M. Bartosik is er een essay: ‘Jacques Hamelink en het gamma van de nacht’. G. Adé schrijft een semantische en dieptepsychologische commentaar bij een verhaaltje van de 10-jarige Sofie Adé. P. de Vree analyseert de verhouding van Marsman tot het modernisme.
| |
De Periscoop
28ste jrg., nr. 3, jan. 1978
In zijn ‘Peilingen in de wereldletterkunde’ belicht A. Demedts de figuur van J.-P. Sartre als auteur. F. Deschoemaeker bespreekt o.m. ‘De laatste ge- | |
| |
dichten’ van Jotie T'Hooft en recent werk van J. Hamelink. N.a.v. de heruitgave van het tijdschrift Ça Ira (1920-1923) schrijft P. de Vree over ‘Dada te Antwerpen’. Elders bespreekt hij ‘R. Snoecks speurtocht in de bezette stad van Paul van Ostaijen’. Em. Janssen commentarieert de Gezelle-studie van A. Westerlinck. Er zijn bijdragen over de kunstenaars Yves Rhaye, Paul Ausloos en Jan van den Abbeel. Danny de Laet stelt Georges van Raemdonck voor als ‘pionier van het beeldverhaal’.
| |
Poeziekrant
1ste jrg., nr. 6. nov.-dec. 1977 en 2de jrg., nr. 1, jan.-febr. 1978
Het laatste nummer van de eerste jaargang heeft als cover een gesprek met de dichter Michel Bartosik: iemand die weet waarover hij het heeft als hij praat. Verder weinig substantieels. Wel hele bladzijden informatie, korte recensies en ingezonden gedichten.
In nr. 1 van 1978 schrijft D. Billiet over de bundel ‘Va-Banque’ van H.C. ten Berge. M. Reynebau schrijft een vrijwel eindeloze poëziekroniek, met recensies van een vijftiental dichtbundels. B. Leyns stelt de ‘Verzamelde gedichten’ van J. Vercammen voor. D. Billiet bespreekt gedichten van Johanna Kruit, en Remco Ekkers van Habakuk II de Balker.
| |
De Revisor
4de jrg., nr. 6, dec. 1977
Een nummer over ‘Vrouw & Literatuur’, onder de titel ‘De strijd om de broek’. ‘De zusjes van Shakespeare’ is de titel van een bijdrage van Doeschka Meijsing over ‘Literatuur en feminisme in Nederland na 1965’. Heel boeiend, want geschreven vanuit een adogmatisch, tegelijk intelligent en gevoelig standpunt, is het stuk van Johanna Fortuin: ‘Dan maar geen zoen van de juffrouw!’. Het is in hoofdzaak een reactie op feministisch en ander rechtlijnig denken, zoals zij dat o.m. vertegenwoordigd ziet in de bijdrage van Hanneke van Buuren aan het feminisme-nummer van Te Elfder Ure. N. Matsier spreekt met Gerrit Krol over de vrouw in zijn werk: een erg mannelijk standpunt. Volgen enkele historisch georiënteerde bijdragen. Rein Bloem begint in de 12de eeuw, met de hoofse liefde, om van daaruit te onderzoeken wat specifiek is in hedendaagse poëzie van vrouwen. Lène Dresen-Coenders heeft het over de periode 1450-1630, Herman Pleij over ‘Vrouwenhaat in de middeleeuwen’, en Marita Mathijsen over enkele 18de- en 19de-eeuwse vrouwelijke auteurs, vnl. A.L.G. Toussaint, Wolff en Deken en Betsy Hazebroek. Jan Fontijn belicht Carry van Bruggen en D. Meijsing legt Meinkema en Donkers op de weegschaal. Over hetzelfde onderwerp nog altijd, correspondenties uit Duitsland, Frankrijk en Italië.
| |
Tirade
22ste jrg., nr. 232, jan. 1978
‘Zand en grind’ is een historisch - in de Eerste Wereldoorlog gesitueerd - verhaal van F.B. Hotz. D. Hillenius schrijft matige verzen: ‘Hittegolf in Griekenland’. Onder de titel ‘Het verzameld werk van Stuiveling en Multatuli’ commentarieert P. van 't Veer het 11de deel van de ‘Volledige Werken’ van Multatuli, en de perikelen daarrond. In de recente discussie over de functie van de literaire kritiek, gevoerd
| |
| |
in de Nederlandse dag- en weekbladen, neemt J. Goedegebuure een standpunt in: ‘Kunst, kritiek en kommunikatie’. In zijn ‘Russische notities’ schrijft Ch.B. Timmer over de tragische situatie van de geëmigreerde Russische dissidenten.
| |
De Vlaamse Gids
62ste jrg., nr. 1, jan.-febr. 1978
Een Italië-nummer, met artikels over ‘Het Italiaanse proza na de tweede wereldoorlog’ (M. Jacqmain) en ‘Hedendaagse Italiaanse poëzie’ (W.M. Roggeman). Daarnaast bijdragen over de plastiek, de film en de politiek in het naoorlogse Italië. Maddy Buysse stelt de auteur Antonio Pizzuto voor. Helemaal daarbuiten valt een journalistieke bijdrage van Jos de Man ‘Over Jotie T'Hooft’: zijn ervaringen met drugs, zijn zelfmoordpogingen, zijn image. ‘Hall of mirrors’ is een prozatekst van J. T'Hooft over drugervaringen. Goede verzen van H. Carette en E. Verpale.
| |
Varia
- Ik verneem de aankondiging van nog maar eens drie nieuwe tijdschriften. Argus, van ex-Appel-redacteur Roger Vanbrabant samen met André Philippaerts, Maurice Trippas, Jan van den Weghe en Cornelis van Hoore, belooft vrij veel, wanneer we mogen voortgaan op de inhoudsopgave van het eerste nummer, voorzien voor februari 1978. Ondertussen geeft Vanbrabant ook RoVa-Cahiers uit, documentatiemappen over literaire onderwerpen. De eerste aflevering is een verzameling persreacties op ‘Hoe heette de hoedenmaker’ van Loeki Zvonik. Voor meer inlichtingen over dat alles: Hasseltsesteenweg 73, 3800 Sint-Truiden.
- Kennelijk al iets ouder (eind december 1977 verscheen het tweede nummer) is Vanuit het kreupelhout van Paul Depondt, Hertog Karel de Stoute straat 51, 9000 Gent. Aangezien niets daarvan mij tot nu toe onder ogen kwam, beperk ik mij tot dit signalement.
- Ten slotte verneem ik uit 't Kofschip (5de jrg., nr. 6), dat zelf hoofdzakelijk een literair-artistiek informatieblad geworden is, dat ‘binnen niet al te lange tijd’ het blad Index zal verschijnen. Adres: Uitg. Xeno, Kijk in 't Jatstraat 45, Groningen.
- Twee nieuwe afleveringen van de VWS-Cahiers: Karel de Busschere stelt, voor wie hem nog niet mocht kennen, Guido Gezelle voor (12de jrg., nr. 4A, winter 1977), en Jozef Huyghebaert heeft het over de heel wat minder bekende vroeg-19de-eeuwer David de Simpel (nr. 4B).
- Sirkulaire (8ste jrg., nr. 43, sept. 1977) gaat over Jugendstil, met drie bijdragen: D. Ostyn over architectuur, vnl. in de Cogels Osywijk te Antwerpen, D. Dulieu over Horta, en A. Gastmans over het Jugendstil Ex Libris.
- Het jongste nummer van Boulevard (6de jrg., nr. 2, jan.-febr. 1978) is een bloemlezing van gedichten, geselecteerd uit de inzendingen voor de Boulevardprijs 1977. De bekroonden waren Chr. Germonpré, P.M. Riegolle en D. Kroon.
Hugo Brems
|
|