meren zich niet om de mens.
Levinas' impliciete aanklacht tegen een heel gebied van de westerse ervaring komt hard aan. Een vergelijking met Sartre bijvoorbeeld kan verhelderend werken. Sartres protest gaat ook uit van de beleving van een individu dat de desintegratie van de cultuur en de menselijke vervreemding vanuit zijn vroegste herinneringen meedraagt. Maar de auteur van Les mots vlucht in de verdubbelde wereld van de taal en vindt zijn consistentie terug in het schrijven. De intellectuele magie bezweert de uitdaging van het brute zijn. De jood Levinas weigert het spiegelgevecht. Voor hem heeft de dubbelganger uitgediend. De luciditeit waarmee de intellectuelen zich troosten, biedt geen dan een schijnantwoord. De gebeurtenissen van de oorlog en de jodenvervolging tonen aan dat de mens verloren gaat wanneer hij zich overgeeft aan de macht van wat ‘er is’. Voor wie die ervaring heeft doorgemaakt valt de impasse niet meer te ontkennen door artificiële spelletjes.
Bij Levinas wordt de ontologie bescheiden en wijkt ze voor een ander fundament, de metafysica. In het gelaat van de Ander komt de oneindigheid nabij en worden de maskers definitief afgelegd. Het zijnde dat de oneindigheid laat verschijnen, heeft voorrang op de totaliteit van het zijn. Daar ligt de primaire ervaring die filosofisch moet gedacht worden, scherp en duidelijk, maar zonder terug te vallen in de impasse van de soevereine ontologie.
Het gaat er niet om op heroïsche wijze de rollen om te keren en het zijnde het zijn te laten omvatten. Wereld en geschiedenis, of subject, er is uiteindelijk geen verschil. Het uitbreken uit de kring betekent nog niet bevrijding uit de ontologische ruimte. Het komt enkel neer op een verbreden van de spiraal. De wanhopige luciditeit van de dubbelganger houdt echter wél op in de ervaring dat de eigenlijke constitutie van het subject gebeurt in de plaatsvervanging, de substitutie. In het zich verantwoordelijk weten voor de Ander komt er een einde aan de heerschappij van de eindeloze, wanhopig makende klaarte en aan de werveling van de macht. In de ethische relatie wordt het subject opgeroepen door de Ander en komt het radicaal los uit de macht van de ontologie.
De sfeer van de ontologie noemt Levinas de sfeer van het Zelfde. Juist binnen die kring blijken vertrouwen, solidariteit en rechtvaardigheid altijd maar een droom. Niet in de macht maar in de hoge aanwezigheid van de machteloze Ander, in de dimensie van de metafysica, van wat van voorbij het zijn komt, wordt de echte vrijheid geboren. Levinas' humanisme is een ‘humanisme van de andere mens’, zoals de titel van een van zijn werken het formuleert. Tegen de traditie in zoekt hij de vrijheid niet in het loskomen uit het vreemde, maar precies in de ontmoeting met de oneindige vreemdheid van de Ander. De Ander, Hij, de vreemdeling roept de willekeur van het subject een halt toe en humaniseert het zijn. De sfeer van de ontologie, van het Zelfde, krijgt een absoluut nieuwe zin in het perspectief van de dienst aan de Ander, die het subject bevrijdt door het op te roepen tot plaatsvervanging en verantwoordelijkheid.
Levinas doorziet de uitkomstloosheid van een transcendentie die vanuit het subject wil vertrekken. Daarom waagt hij het de rationaliteit uit te werken van een ervaring die voor de westerse tra-