hij reeds in 1937 als ‘Japans spion, terrorist, saboteur en trotskist’ gefusilleerd werd...
Sindsdien vermeldt geen enkele officiële literatuurgeschiedenis nog zijn naam, geen bibliotheek leent zijn werk uit, elke van hem op te sporen bladzijde is vernietigd. Tot men, zoals ook al met b.v. Mandelsjtam, Boelgakov, Platonov e.a. gebeurd is, aan het toch niet meer te stuiten undergroundsucces van de zeldzame geredde en vlijtig gekopieerde exemplaren voorbijkan en voorzichtig, met kleine dosis - voor Pilnjak begon het met de publikatie van een hoofdstuk uit een onuitgegeven roman De Zoutschuur in het tijdschrift ‘Moskva’ in 1964 - de lezer het werk van deze, ondanks zijn rehabilitatie, nog steeds met het odium ‘volksvijand’ beladen martelaar voorzet. Illustratief daarvoor is wel de late publikatie van het nu verschenen boek, veelzeggend, zo al niet veel verzwijgend, eveneens het onmisbare voorwoord, waarin de lezer omstandig op het hart gedrukt wordt hoe hij met dit proza verder moet: ‘Het werk van Pilnjak’, schrijft de inleider, ‘onderscheidt zich door schreeuwende tegenspraken, ontwikkelt zich zigzagsgewijs (...) Veel van wat in het leven gebeurde, begreep Pilnjak niet en daarom maakte hij fouten van esthetische en politieke aard. (...) Maar voor ons is deze schrijver interessant niet om zijn foutieve werken, die de sovjetologen zo graag op het schild verheffen en voor hun onverwikkelijke doeleinden trachten te gebruiken, maar hierom, omdat hij zijn tekortkomingen overwonnen heeft, afgezien heeft van het modernisme, de zijde van het realisme gekozen heeft, zijn werk verrijkt heeft met de socialistische ideologie.’
Ook aan het slot van het boek heeft de samensteller commentaar voorzien, waarin het citeren van toendertijdse negatieve kritieken breed uitgemeten wordt. Je kan nu eenmaal niet voorzichtig genoeg zijn...
Pilnjak is vooral de auteur van Het naakte jaar, dat het jaar 1919 uitbeeldt, de ‘Stunde Null’ van de revolutie, de cesuur tussen een alles vernietigende storm, die voorbij is, en de nieuwe tijd, die zich reeds aftekent, de revolutie niet als gebeuren, maar als labiele toestand. Het naakte jaar speelt in een kleine provinciestad ergens in Midden-Rusland, ‘meer dan duizend verst van overal verwijderd’. Het is geen coherent verhaal, episodisch duiken namen op als in een kroniek, segmenten van lotgevallen, groepen scènes die hun autonomie bewaren, onderling zelfs van plaats verwisselbaar zijn. In eenklank met het onderwerp, de grote kolkende moerlemeie die de revolutie is, schept Pilnjak immers een revolutionaire vorm die deze veelzijdigheid dient uit te beelden, schrijft een nieuw, experimenteel proza, ritmisch-ornamentaal, metaforisch overladen, in een moeilijke taal, een bewust