| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Gids
140ste jrg., nr. 9-10, 1977
Heel boeiend is een serie gedichten, samengebracht onder de titel ‘Het jaar van de jicht’, van R. Campert, P. Conrad, G. Gils, G. Kouwenaar, M. van Maele, H. Raes en B. Schierbeek: even zoveel reacties op het werk van Rubens en de festiviteiten van het Rubensjaar. Andere goede verzen zijn van T. Tellegen, L. Witvliet en De Dichteres Zonder Naam. E.J. Dommering schrijft heel boeiend, zonder veel nieuws te vertellen, in ‘“Slechte” kunst en “goede” zeden: een beschouwing over Oscar Wilde en de tegen hem gevoerde processen’. Het derde en voorlaatste deel wordt gepubliceerd van de studie van P. Rodenko: ‘De experimentele explosie in Nederland’.
| |
Hollands Maandblad
19de jrg., nr. 361, dec. 1977
In Hollands Maandblad is al een hele tijd een discussie aan de gang over rationalisme. A. Burnier en R. van Herewijk doen daarbij hun duit in het zakje; de eerste met een bespreking van het geruchtmakende boek van R. Pirsig, ‘Zen and the Art of Motorcycle Maintenance’, de tweede met een al dan niet fictief ‘Vraaggesprek met een rationalist’. ‘Een zwangere goudhamster’ is een goed verhaal van R. Appel, rond het bekende thema van de gecultiveerde onaangepastheid. Beter nog zijn de korte schetsen van Chr. Hahn, verzameld onder de titel ‘De verbeelding aan de macht’. K. Winkler sorteert nog maar weinig effect met zijn (pseudo)-naïeve versjes. Buddingh' doet het nog wel met zijn levenswijze gedichten.
| |
Koebel
5de jrg., nr. 19
R.R. van Londersele had drie gesprekken met dichters uit de Antwerpse maniëristische avant-garde, nl. Maris Bayar, Tony Rombouts en Michel Bartosik. Een interessante impliciete confrontatie. Van elk van hen worden ook recente teksten opgenomen. Daarnaast nog verzen van een twintigtal dichters, meestal het lezen waard. Een verhaal van R. Devriendt en recensies over werk van A. Koolhaas, N. van Bruggen en R. Jooris.
| |
Kreatief
11de jrg., nr. 3, nov. 1977.
Dit nummer heeft als titel ‘De genese van een gedicht’. Achttien dichters brengen verslag uit over hoe één van hun
| |
| |
gedichten ontstond. Daarbij worden alle mogelijke handschriften, documenten i.v.m. voorstadia, afgedrukt. Werkelijk een heel boeiende verzameling, die even leerrijk is voor wie geïnteresseerd is in het lezen als in het schrijven van gedichten. Wat mij het meest aansprak waren de bijdragen van H. de Coninck, R. Jooris, P. Lasoen en G. Mandelinck. Maar dat heeft er natuurlijk niets mee te maken. Wel nog even signaleren dat de allerbeste bijdrage in dit genre te lezen was in een recent nummer van De Revisor. Het was de procesbeschrijving van R. Kopland.
| |
Mandragora
5de jrg., nr. 2, sept. 1977
B. Kooijman schrijft redelijk goede gedichten. ‘Alleen’ is poëterig proza van Shanito. In ‘Skandinavische sprokkels’ stelt R.J. van de Maele Johannes V. Jensen voor. In het dichtwerk van Gustaf Munch-Petersen belicht hij de spanning tussen chaos en vorm. Veel bladzijden poëzierecensies, hoofdzakelijk van recente neorealistische bundels.
| |
Nieuwe Stemmen
34ste jrg., nr. 1, okt.-nov. 1977
Lieven Rens schrijft over ‘Twee peilers van het absolute: Pol le Roy en Erik van Ruysbeek’. Vooral voor het jongste prozaboek van Van Ruysbeek, ‘De dood en de dageraad’, is hij vol lof en bewondering. De gedichten zijn als meestal in dit blad: goed, maar niet schitterend, nogal voorspelbaar. Van R. Devriendt, A. de Longie, G. Florizoone zijn de beste verzen. ‘De dood doormidden gezien’ is een goed verhaal van J. Denoo.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
30ste jrg., nr. 8, okt. 1977
Frans Boenders en Ludo Dosogne hadden geen gemakkelijke klant aan de filosoof Ernst Bloch, in hun hier gepubliceerde vraaggesprek met hem. Sybren Polet is in trek. Na zijn verzamelde gedichten verschijnt binnenkort een bundel met opstellen over zijn werk. Een fragment uit zijn bijdrage daarin publiceert P. de Wispelaere: ‘Omtrent Sybren Polts roman “De Sirkelbewoners”’. R. Heite had enkele jaren geleden een uitvoerig gesprek met de auteur. Het gedeelte daarvan dat betrekking heeft op zijn prozawerk, wordt hier opgenomen. Werkelijk interessant, ook voor wie niet specifiek met Polet bezig is. Jan P. Verckens schrijft ‘Beschouwingen over struktuur, tema en personage in “Vijand gevraagd” van J.F. Vogelaar’. G. Adé formuleert bedenkingen bij de nieuwe Raster en de nieuwe Heibel.
| |
Radar
2de jrg., nr. 3-4, okt. 1977 en 3de jrg., nr. 1, okt. 1977
Het dubbelnummer, waarmee de 2de jaargang afsluit, is helemaal gewijd aan een voorstelling van wat we gemakshalve visuele poëzie zullen noemen. Jan van der Hoeven schrijft een van de beste, meest overzichtelijke opstellen over herkomst, ontwikkeling en betekenis van het genre, die we al mochten lezen: ‘van alfabet naar alfabeeld’. In een ander opstel gaat hij apart in op het visueel-poëtische oeuvre van Paul de Vree. De Vree zelf, de éminence grise van concrete en visuele poëzie in ons land, schrijft over de rol van ‘het
| |
| |
beeld in de visuele poëzie’. Naast een representatieve bloemlezing van het genre, bevat dit nummer nog een bijdrage van de musicoloog H. Sabbe. Hij onderzoekt in de bekende ‘Ursonate’ van K. Schwitters de analogieën met de muziek.
Het 1ste nummer van de 3de jaargang is gevarieerder van inhoud. Er zijn in de eerste plaats heel wat gedichten. Vooral werk van M. Bartosik, P. Darge, J. Fontier (haikoes), H. Carette, F. Lambrecht en M. Bayar is het vermelden waard. Aansluitend bij zijn creatief werk formuleert J. Fontier zijn normen voor het schrijven van haikoes. Tegelijk recenseert hij enkele recente gevolgen van de haikoe-hausse. J. van der Hoeven brengt hulde aan de schilder G. Swinberghe, n.a.v. zijn Brugse retrospectieve. P. de Wispelaere heeft het over M. Bayar en T. Rombouts over grafiek en schilderijen van Ton Jageneau.
| |
Tirade
21ste jrg., nr. 231, dec. 1977
Charles B. Timmer hervat zijn Russische notities: altijd heel plezierige, informatieve en kritische lectuur. Dat geldt evengoed van zijn anekdotes als van zijn meer substantiële stukjes. ‘Bij stukjes en beetjes’ is een tekst, ‘in plaats van een dagboek’ van Henk Leffelaar. Bijzonder aangrijpende, meeslepende notities over zijn oorlogservaringen en zijn blijvende afrekening daarmee. Nog Russisch: gedichten van Andrej Voznesenski en een essay van F. Bokshoorn over ‘Het geval Iwan Kremnew’, een utopische roman, onder pseudoniem geschreven door een toen gezaghebbend agronoom, Alexander Tsjayanow. Goede poëzie van H. van de Waarsenburg en S. Melissen.
| |
Verbazing
jrg. 0, nr. 0
Onlangs werd te Leuven dit nieuwe blad, dat zich een ‘driemaandelijks schrift om in te bladeren’ noemt, boven de doopvont gehouden. De kernredactie wordt gevoerd door Fil Hantko en Herman van Molle. Een abonnement kost 250 fr., te storten op bankrekening 431-0049711-17. Adres: Miche de Meulenaer, Muurveld 37, 1700 Asse. Dit kennismakingsnummer bevat een manifest, waarin F. Hantko het uitgangspunt, ‘verbazing’ poëtisch omschrijft en tracht te verantwoorden: een vrij vage toestand, waarmee men zo te zien nog alle kanten op kan. De rest van het blad wordt in hoofdzaak gevuld door teksten die binnenkwamen voor een eerder uitgeschreven ‘wedstrijd voor teksten’. Het resultaat is niet al te denderend. Origineel is een - ook typografisch - polyinterpretabel vers van Fil Hantko. Eén grote troef heeft Verbazing al vast: de zeer stijlvolle, aantrekkelijke vormgeving.
| |
Varia
- Voor Restant (als nr. 3/4 van de 6de jrg.) stelde Luk de Vos een reader samen over S.F., met bijdragen uit binnen- en buitenland. Daarbij enkele originele verhalen en fragmenten, van o.m. S. Polet en J. T'Hooft. En op de koop toe een heel gesystematiseerde ‘Bibliografie van Kritiese Publikaties over Science Fiction’, van L. de Vos.
Hugo Brems
|
|