| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Miniaturen van Van Beek
Kort na zijn poëziebundel Van je familie moet je 't hebben, laat Geert van Beek nu ook een nieuw prozaboek verschijnen: De dia's van Andrea (Amsterdam, Em. Querido's Uitg., 1977). Het boek heet ‘een roman’, maar het is in feite een geschreven diavoorstelling. Een meisje, Andrea, brengt met haar vader, die door zijn vrouw verlaten is, een vakantie door in Duitsland, in de buurt van het ‘ijzeren gordijn’. De vader neemt veel dia's, Andrea doet veel indrukken op, en schrijft daarover aan haar vriendin thuis. Het zijn haar dia's, momentopnamen van een bewustwording, van een confrontatie met het leven, de dood, de tijd, het lijden, de cultuur, de opstand en de eenzaamheid, die samen de roman uitmaken. Het gekozen vertelprocédé is vrijwel volmaakt om de typische wereld van Van Beek maximaal tot zijn recht te laten komen. De onbevangen, onschuldige, nog niet door lijden en ontgoocheling vermoeide blik van Andrea wordt voortdurend geconfronteerd met de bodemloze droeve berusting van de vader. De opeenvolging van korte fragmenten (variërend van 3 tot 7 bladzijden) maakt het mogelijk motieven uit te diepen door variatie, contrast, parallellen, terugwijzingen e.d., zodat een grote verscheidenheid in het oppervlakkig, realistisch opgeroepene samengaat met diepgang en nuancering in de stapsgewijs opgebouwde betekenis.
En ten slotte is er het briefprocédé, waardoor de lezer de pogingen meemaakt van Andrea om wat haar geraakt heeft mee te delen en schrijvend bewust te worden. Het is een aanhoudend gevecht van de taal met de fijnste schakeringen van wat bijna onzegbaar is, wat alleen opgeroepen kan worden via de omweg van de dia's, de gevoelsgeladen waarneming en beschrijving van wat gebeurd is, wat gezegd werd, hoe de dingen eruitzagen, hoe iemand keek, luisterde, bewoog.
Het grootste deel van deze roman wordt daardoor pure poëzie, in de beste zin van het woord.
De belangrijkste terugkerende motieven zijn die waarmee de trouwe Van Beeklezers al vertrouwd zullen zijn: oorlog, lijden en dood, met daartegenover de positieve, maar toch al door de dood zwaar getekende krachten van liefde, tederheid, schoonheid en kunst.
Ook de setting, een reis in Duitsland, is bijzonder effectief. Daar immers wordt Andrea telkens weer voor de onoplosbare gevoelscontrasten geplaatst die meegebracht worden door de wonden van het oorlogsverleden, de gotische en barokke kunst van dat land en de soms indrukwekkende, soms lieflijke natuur.
| |
| |
Bovendien zijn de twee personages, door hun vakantiereis, vrijwel geheel op elkaar aangewezen, geïsoleerd en losgemaakt van de dagelijkse automatismen, beschikbaar voor een geestelijke kuur, een ontdekking van wat het leven niet aan anekdoten maar aan betekenissen te bieden heeft.
Ik vind het een bijzonder mooi en kwetsbaar boek, gemaakt met de liefde en het raffinement van miniaturen.
Hugo Brems
| |
Drie verhalen van H. Mulisch
In de serie BBLiterair van De Bezige Bij verschenen drie verhalen van Harry Mulisch onder de titel Oude Lucht (1977, 161 blz.). Ze werden in de jaren 1975-76 geschreven. Ze lijken me niet tot zijn beste te behoren, al zijn ze alle drie ontsproten aan een vindingrijke intelligente kop. Misschien weegt dat cerebrale overleg te zeer door om die teksten helemaal overtuigend te laten overkomen. Mulisch doet altijd wel een pracht van een vondst die zo aardig bedacht is. Maar verhalen als die in Oude Lucht zijn in feite niet veel anders dan een intellectueel spel, een cerebrale constructie die meer als enigma dan als mysterie op de lezer afkomt. Ik wou nog een uitzondering maken voor het eerste verhaal, De grens, dat rond een werkelijk briljante vondst een satire op onze hypergereglementeerde samenleving uitbouwt. Een bejaard echtpaar uit Amstelveen heeft een auto-ongeval waarbij de vrouw zwaar gewond langs de weg blijft liggen. Het vindingrijke toeval wil dat de vrouw ligt in een soort onwezenlijk niemandsland tussen de provincies Utrecht en Gelderland, met name op een grens die hulpverlening problematisch en op den duur onmogelijk maakt. Mulisch laat de echtgenoot een brief aan de koningin schrijven waarin hij de onvoorstelbare consequenties van dat grensgeval in een oubollig-burgerlijke schrijftaal uit de doeken tracht te doen. Mulisch redeneert op die premisse lustig door en werkt de vondst uit tot in de gekste uitlopers. Zo krijgt de arme echtgenoot van een ingenieur van Nederlands cartografisch instituut via de telefoon het volgende te horen betreffende de exacte positie van de vrouw, die precies onder de draden van een hoogspanningsleiding op de grens tussen Elspijk en Vrijburg, d.w.z. tussen Utrecht en Gelderland ligt: ‘Het gebied tussen de draden, waar uw eega ligt, bestaat dus in zekere zin niet, althans cartografisch niet. Het is de grens zelf, het scheidt Utrecht van Gelderland, maar het is zelf
niet zoiets als dat wat het scheidt, het is alleen maar dat scheidende’ (34). Dergelijke volstrekt logische deducties worden afgeleid uit het bizarre uitgangspunt. Wat in de psychologisch-realistische of journalistieke orde een tragisch fait-divers had kunnen zijn, werkt Mulisch om tot een cerebrale redeneeroefening. Al bij al toch een subliem-ironische tekst van een hoog intellectueel niveau, waar diepmenselijke ellende ironisch verkleind wordt tot ergens een programmeerfout in het computerspel van onze samenleving.
Het verhaal Symmetrie is nog meer een intellectualistisch spel met correspondenties, antithesen, inversies, symmetrieën en analogieën, dat allemaal bijna geo- | |
| |
metrisch uitgerekend en geordend. De ironie in dit verhaal is even aantrekkelijk als in De grens, maar de jacht op parallellen ligt er te dik op. Het verhaal is niet meer dan een briljante denkoefening. De hoofdfiguur Arnold uit het titelverhaal Oude lucht, die tewerkgesteld is voor de World Meteorological Organisation, heeft een hypothese bedacht over de vermindering van de hoeveelheid ozon in de stratosfeer ten gevolge van te veel uitlaatgassen van supersonische vliegtuigen en drijfgassen van spuitbussen, die in veel te grote dosissen op de planeet aarde losgelaten worden. De wereld wordt bijgevolg door een catastrofe bedreigd. Om de hypothese te bewijzen is er lucht van vroeger nodig, die zal laten zien dat de lucht nu anders (ongezonder) is dan vroeger. Dus maar op zoek naar oude lucht. Dat is de premisse. En dan maar logisch spinnen aan die draad, verzinnen, combineren, mengelen, laten overvloeien, dat leidt tot gekke toestanden. Boeiend zijn ze niet, ze zijn alleen fijn bedacht. Achter het verhaal voel je een cultuurpessimisme zoals in het visioen van Arnold, die een dreigende, walgelijke, lege wereld voor zich ziet opdoemen, ‘waarin de mens zo lang hij bestaat goden heeft opgericht, kerken, beelden en ingewikkelde systemen, die die leegte moeten opvullen; maar zonder veel resultaat’ (105). Het wetenschappelijk project van Arnold zelf wordt als een waanbeeld bestempeld door een uitspraak als deze: ‘De mens maakt de wetenschap, maar zelf is hij onwetenschappelijk’ (147). Om dat met een wat excentriek verhaal te illustreren debiteert Mulisch allerlei aparte weetjes uit de positieve wetenschappen - wetenswaardigheden die zijn tekst opvullen, maar ook verzwaren en pedant maken.
Marcel Janssens
| |
‘Rode papaver’ van Piet Valkman
Een tweede bundel verhalen van Piet Valkman, na De grote regen uit 1975, heet: Rode Papaver (Manteau, 1977, 183 blz.). Twee ervan spelen zich af in Nederland en Vlaanderen, een derde houdt het midden tussen mythe en science fiction, de overige zijn in den vreemde gesitueerd: in Zuid-Amerika, in Texas, in Zuid-Afrika. De schrijver, zelf een globetrotter, gaat blijkbaar op eigen ervaring terug bij zijn beschrijving van een paar ontwikkelingsgebieden of van enkele haarden van revolutionaire onrust. In zijn eerste bundel meende ik psychorealistische naast mythisch-visionaire novellen te kunnen onderscheiden. Die twee soorten tekenen zich in de nieuwe bundel niet meer zo scherp af. Het aantrekkelijke van deze bundel ligt in de verruiming van de stofkeuze die zich, blijkbaar met kennis van zaken, over de wijde wereld gaat uitstrekken. Beslist een interessante horizonverruiming in de Nederlandse novellistiek! De ruimtelijke situering, de tegelijk aantrekkelijke én vervreemdende exotische trekjes, evenals de overwegende thema's van geweld en erotiek, doen mij aan de eerste Zuidamerikaanse verhalen van Herman Vos denken.
Het eerste verhaal, De Atoomfabriek, een ik-verhaal van een adolescent in volle rijping, en het tweede, Een Rondreis in Vlaanderen, hebben aandoenlijk
| |
| |
getypeerde figuren en geven een goed beeld van de onveiligheid van het leven in onze eigen contreien, maar het best vind ik Valkman in zijn ‘buitengaatse’ verhalen. Aan het tragische levensbesef, m.a.w. de overtuiging dat alle dromen van schoonheid en rechtvaardigheid altijd weer moeten afknakken in zielsdiepe frustraties en ontgoochelingen (hetgeen zo typisch is voor het gevoelsklimaat in Valkmans teksten), geeft hij het meest adequaat gestalte en gehalte in zijn verhalen over Zuid-Amerika en Zuid-Afrika. De opstand tegen de politie van de regering, gesitueerd in een milieu van arme peones in Zuid-Amerika, of het geharrewar in die smeltkroes van rassen die Zuid-Afrika is, beschrijft hij met overtuigend inlevingsvermogen. De ‘ellende van heel Afrika’ (169) laat hij doorschemeren via intriges die op het eerste gezicht als een sensationeel en oppervlakkig avonturenverhaal voorkomen. Psychische ellende en innerlijke spanningen, evenwel nog gesitueerd in het politiek-explosieve Zuidafrikaanse kader, beschreef hij in het laatste verhaal, Rode papaver, in verschillende opzichten het beste van de bundel. Ik noem het het beste, omdat het op de meest suggestieve en sfeervolle wijze en met de grootste economie van stijlmiddelen een stuk werkelijkheid uit het Valkman-universum oproept: een sfeer van gespannen erotisch verlangen, van geweldpleging, agressie en wanhopig fatalisme, maar ook van tederheid en poëtische kunstzin. De ‘bloedrode papaver, die zich obsceen openspert als de zon opkomt 's morgens’ (183), is het zinnebeeld van die sfeer, vol antagonismen en contradicties. Ik vind het titelverhaal verder het meest geslaagd, omdat het ontsnapt aan de vermoeiende wijdlopigheid waaraan Valkman zich elders bezondigt. Zijn stijl, die zo ongelooflijk soepel en vlot van de hand gaat, vervalt in tautologieën en pleonasmen die niets bijdragen, noch expressief, noch esthetisch. Zijn wijdlopigheid
sleept ook veel vulsel mee. Dat lijkt me een klip te zijn die Piet Valkman zou moeten kunnen vermijden. Rode papaver is de beste tekst, en de kortste - niet toevallig.
Marcel Janssens
| |
Vrouwen in Vlaanderen
‘Met fierheid bieden we dit originele document aan van vrouwelijke literatuur. Het is een gevarieerd geheel met auteurs van zeer verscheiden leeftijd, levensopvatting en schrijfwijze. Het brengt een waaier van wat op dit ogenblik door hen gepresteerd wordt, van hun gedachtenwereld en literaire kracht.’ Zo kondigt de uitgeverij Reinaert de lijvige bundel Vrouwen in Vlaanderen schrijven nu in een ten geleide aan (Zele, 1977). Ze verwoorden een aantal bedenkingen die men bij het lezen van zo'n boek maakt over de ongelijke waarde, de grote diversiteit van toon en stijl. Inderdaad: elke vogel zingt zoals hij gebekt is, iedere schrijfster verwoordt een eigen stukje wereld. Alleen inhoudelijk blijft het geheel vrij homogeen. De meeste van de 22 romancières voelen zich geroepen om over vrouwen te schrijven. Meestal bekijken ze ook de werkelijkheid door de ogen van een vrouwelijk personage. De enkele keren dat dit niet het geval is, komt de mannelijke figuur in de ban van een vrou- | |
| |
welijke tegenspeler (Anne Dellart, Spoor). Maar ondanks deze beperking krijgen we een waaier van mogelijkheden en varianten. Het hoofdpersonage is nu eens een ondeugend schoolmeisje (Carla Walschap, Met de helm geboren), dan weer een ouder wordende juffrouw (Ria Aerts, Diepe Waters). Ook de verschillende sociale klassen komen aan bod.
Verscheidene auteurs behandelen de man-vrouwproblematiek. Het beeld dat we krijgen is vaak somber, uitzichtloos. Onbegrip en vereenzaming leiden naar de dood in Ad Fundum (Eugenie Boeye) en Wachten op de telefoon (Jet Jorssen). Het ontbreken van liefde en seksualiteit schept frustraties bij de ongehuwde die langzaam in een isolement terechtkomt (Ria Aerts, Diepe Waters; Lia Timmermans, Het schouwgarnituur). In Een kil leeg huis geeft Mireille Cottenjé haar eigen kijk. De vrijgevochten ik-figuur weigert zich opnieuw vast te zetten in het klassieke huwelijkspatroon dat ze als benauwend en onecht ervaren heeft. Een totaal andere vrijheid tekent Bertien Buyl in Zijn dorst drinken. Dora, een jonge vrouw, blijft na een ongeval zwaar gehandicapt. Vanuit haar situatie herontdekt ze de kleine wereld rondom haar, haar man, de kinderen, het huis maar ook zichzelf. Moeizaam vindt ze die andere ‘bevrijdende’ vrijheid en ze schenkt die aan haar man.
Ook de relatie moeder-kind staat vaak centraal. Ze wordt romantisch-dromerig geschilderd in Loekie Zvoniks De witte dame, waarin een jonge vrouw door de band met haar eigen zieke kind haar moeder met andere ogen leert zien. Maria Jacques tekent in Nikki met de blauwe ogen erg kritisch de opdringerige moeder die het jonge meisje niet kan loslaten en zo haar volwassen-worden afremt. Requiem voor een vrouw van Janine de Rop heeft het schrijnend beeld van de vrouw die vastzit in een kringloop van geboren-worden, baren en sterven. Anna, het hoofdpersonage met haar karikaturaal hoog aantal kinderen, is het type van de zichzelf vergetende moeder die als een slaaf gebonden is aan haar man Dolf en aan de kinderen. Ze zoekt hulp, omdat ze haar oudste dochter een zelfde lot wil besparen. Maar wanneer ze sterft aan een miskraam zal Jenny haar moeders rol overnemen.
De meeste verhalen zijn realistisch, waardoor de lezer zich gemakkelijk kan inleven in de fictionele werkelijkheid. Bijzonder sfeerscheppend is bijv. Het schouwgarnituur van Lia Timmermans. Zeer accuraat en precies wordt de mentaliteit van de hogere burgerij tussen de twee wereldoorlogen getekend. Drie meisjes klampen zich vast aan de details en de regelmaat die hun dagen, hun jaren en hun leven ordenen en beheersen. Wanneer de oorlog komt wordt dit ritme verstoord. Toch zijn er enkele verhalen die vooral door hun eigen vormgeving aandacht vragen. Lucienne Stassaert schiep een speelse poëtische tekst: Mijnheer Tortel en Juffrouw Duif, die ze voorstelt als ‘een waarachtige fabel of hoe een bloemenkweker dichter wordt...’. Het verhaal van Monda de Munck, Het Geweld, heeft iets van een allegorie. De vuilnisbelt en de goudmijn van Maria Vlamynck is magisch-realistisch. Verleden en heden, droom en realiteit vloeien door elkaar in het relaas van Erika Coolsingel. Vervreemdend werkt ook het verhaal van Monika van Paemel, die in De stilte van de grote dagen reflecteert over het schrijfproces.
| |
| |
Uit deze bespreking kan men allicht opmaken dat er heel wat variatie steekt in de bundel, niet alleen qua vormgeving, maar ook inhoudelijk. De schrijfsters blijven zichzelf. Rose Gronon kiest een historisch verhaal, Maria Messens bewaart haar eigen complexe stijl en structuur, Mireille Cottenjé verdedigt haar kijk op het huwelijk. Op die manier bevat het boek voor elk wat wils. Interessant is ook de korte voorstelling van de schrijfsters die aan elk verhaal vooraf gaat. Voor mij was het boek waardevol omdat ik er enkele prachtige verhalen in vond. Zo'n pareltje is De Mesalliance van Daisy Verboven. Het verhaal speelt zich af in de hogere kringen van een kleine stad. De zoon van de familie Darsonville is beneden zijn stand getrouwd. Hoewel Gustave en zijn Marie gelukkig zijn op hun boerderij, blijft het voor de Darsonvilles een mesalliance. Het bezoek van haar schoonzuster is dan ook een beproeving voor Angèle, de moeder van de kleine Louis. Het jongetje echter is gefascineerd door deze gezonde rondborstige tante, die de profane geur van de markt in de stijve huiskamer brengt. Wanneer het kind op korte tijd zijn ouders en grootouders verliest, en de rijke ooms en tantes blijven beraadslagen over de erfenis, neemt tante Marie Lowieke mee naar de boerderij, voor hem een totaal vreemde wereld. De genegenheid en de tederheid die hij er ontmoet creëren een nieuwe thuis. De schrijfster slaagt erin via een aantal sprekende details de verschillende vrouwenfiguren te typeren. Wanneer het kind van tante Marie een koek krijgt, verdwijnt die in de vuilnisemmer; ‘Foei’, zegt de mama van het jongetje dan, ‘foei. Die koek heeft uren in de zon gelegen! Er hebben wel duizend vliegen op gezeten!’ Ook de psychologie van het kind wordt knap getekend. Na de dood van zijn ouders heeft hij niet zoveel verdriet als de grote mensen wel denken. ‘Er gebeurden te veel ongewone dingen in het oude huis (...)
Hij zwierf dan maar door de verlaten kamers, snuffelde in kasten en laden, die tot dan toe verboden gebied waren geweest. Zo vond hij een hele voorraad geneesmiddelen. Van de rode, witte en roze pilletjes snoepte hij behoedzaam het dunne laagje suiker af en spuugde ze uit zodra de smaak veranderde. Uit de cachetten schudde hij het poeder om de “hostie” op te eten.’ De dialogen tussen het kind en de tante zijn prachtig. Zo begrijpt hij niet waarom er geen kinderen zijn die ze ‘zelf’ gekocht heeft; hij tracht haar toestemming te winnen om later op zee te varen. Ook de scène op de verkoopdag waar tante Marie voor Lowieke het koffieservies met de kersen en de rozen koopt, tot grote verontwaardiging van de rest van de familie, is een mooi stukje proza. De toon van het verhaal is authentiek en mild. Het is een van de weinige stukken in het hele boek waar we geen pessimistisch beeld van de werkelijkheid krijgen. Tante Marie betekent voor het jongetje rust, veilige geborgenheid en tederheid. Voor de lezer is ze het bewijs dat er ook gelukkige vrouwen (geweest) zijn.
Rita Bouckaert-Ghesquiere
|
|