| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Appel
2de jrg., nr. 4, 1977
In een redactioneel voorwoord wordt de kwaliteit van de gepubliceerde teksten verdedigd, o.m. door erop te wijzen dat de niet-gepubliceerde inzendingen nog slechter zijn. Voorts wordt er wat gefezeld over ‘de nostalgie, die in ieder mens smeult, naar “het verloren paradijs”.’ Alsof dat er wat mee te maken heeft. J. Severeijns had een gesprek met de jonge dichteres Dorine Lintelo. Zij schrijft heel gave gedichtjes. De poëziebijdragen zijn, zoals gewoonlijk, erg ongelijk van kwaliteit. Het zal wel allemaal ‘een droomwereld in het gulden schijnsel van hun leeslamp’ zijn. Enkele opstellen handelen over jeugdliteratuur. D.J.L. Coninckx vaart fel en overmoedig uit tegen elke ideologisch-moraliserende eenzijdigheid in jeugdboeken. Y.P. Stasse geeft het standpunt van een uitgever i.v.m. het jeugdboek. J. Boden stelt enkele jeugdboeken voor. ‘Over cursorisch lezen’ schrijft L. Robijns. G. Adé publiceert een opstel over ‘Het voorwerp in de tekst van Maurice Gilliams’.
| |
Boulevard
6de jrg., nr. 1, sept.-nov. 1977
De gedichten, gegroepeerd onder de titel ‘Dichters nu’, zijn heel onbelangrijk. W. Verraes bespreekt vanuit humanistisch standpunt het boek ‘The New Reformation?’ van de Anglicaanse bisschop John Robinson. F. Fl. van Steenkiste vervolgt zijn reeks analyses van sprookjes met ‘Jorinde en Joringel’. O. Megankh loopt in de gemakkelijke val van het magisch-realistisch proza, met een titelloos verhaal. Hoofdredacteur T. Deleu vervolgt de publikatie van ‘correspondentieflarden’ in de marge van zijn tijdschrift. A. Vogel schrijft een soort fictief (?) interview en T. Deleu heeft het over ‘de close-up vision in de Amerikaanse kunst’. J. Vanspauwen stelt de auteur Geert Grub voor.
| |
De Gids
140ste jrg., nr. 8, 1977
Onder de titel ‘De experimentele “explosie” in Nederland’ wordt een fragment uit een nagelaten studie van P. Rodenko gepubliceerd. Daarin worden interessante banden gelegd met auteurs die de oorsprong van het Europese modernisme vertegenwoordigen. R. Geel sprak met W.M. Roggeman; gedeeltelijk over Roggemans opvattingen over het schrijverschap, gedeeltelijk over de positie van de auteur in België: nogal kruiperige uitlatingen over hoeveel beter het wel is in Nederland. Er worden ook enkele gedichten van Roggeman opgenomen. A. van Dis informeert over de situatie waarin enkele gedich- | |
| |
ten - hier opgenomen - van B. Breytenbach in de gevangenis ontstonden. R. Bloem bespreekt recente poëzie van J. Hamelink en H.C. ten Berge.
| |
De Vlaamse Gids
61ste jrg., nr. 6, nov.-dec. 1977
Het jaarlijkse nummer met bijdragen rond de ‘Dagen van de Vlaamse Gids’. Twee onderwerpen: de onlangs overleden dichter en stichter van de ‘Dagen’, Luc van Brabant, en ‘Muziek in Vlaanderen’. H. van Snick brengt een vriendenhulde aan Van Brabant. W.M. Roggeman belicht hem als ‘vitalistisch dichter’, en V. Uyttebroeck vertelt wat hij ‘als kenner van Louise Labé en Villon’ betekende. Rond het thema van het hedendaagse muziekleven signaleren wij opstellen van H. Sabbe ‘Muziek, een staatszaak?’, W. Pelemans ‘Dorpsfanfare of Internationaal Muziekfestival’, J. Raicich ‘Muziekonderwijs: één grote ergernis’. Ch. de Lannoy schrijft over muziektherapie, F. Papon over de oprichting van een ‘Opera van Vlaanderen’, en M. Devoghelaere ‘Over jazz en zo’.
| |
De Revisor
4de jrg., nr. 5, okt. 1977
Jan Donkers monteert in het verhaal ‘7.55-8.32’ de belevenissen van verschillende personages, gedurende dat half uur, door mekaar. ‘Clara’ is een niet zo sterk verhaal van F. Kellendonk. (Veel) beter is ‘De kleermaakster’ van Marian Pankowski. Goede gedichten van W. van Toorn, A. Zuiderent, Th. Jooren, Habakuk II de Balker, C.O. Jellema en H. Tentije. Er is weer een hele serie grappige en minder grappige getekende zelfportretten van schrijvers. P. Beers herdenkt Pé Hawinkels. Frans C. de Rover analyseert de verhalen in ‘Oude lucht’ van H. Mulisch. Na zijn opstel over S. Polet schrijft R.L.K. Fokkema in dit nummer over ‘De poëzie-conceptie van Jan G. Elburg’: een mijn van informatie over de 50-er achtergronden. Na de Vlamingen zijn de ‘revisors’ slachtoffer van de molenwiekende slagen in de lucht van Jeroen Brouwers.
| |
Diepdruk
2de jrg., nr. 1, sept. 1977
Hoofdbrok van deze aflevering is een kritisch-informatief dossier over ‘De literaire en algemeen-kulturele tijdschriften in Vlaanderen’, samengesteld door D. Buyle, G. Buys en R. Rennenberg. Het dossier wordt ingeleid door een heel schematisch historisch overzicht van de literaire tijdschriften in Vlaanderen sinds Van Nu en Straks. Dan volgt een doorlichting van de officiële subsidiepolitiek. Van de bereikbare bladen werd de lopende jaargang nagelezen en besproken, waarna samenvattende besluiten volgen, waarin o.m. de bokken van de schapen worden gescheiden. Alles bij mekaar een vrij objectief, waardevol, zij het onvolledig onderzoek. Verder in dit nummer interviews met Kris de Bruyne en met Wiet van de Leest (van de groep RUM). De creatieve bijdragen zijn niet zo geweldig.
| |
Hollands Maandblad
19de jrg., nr. 360, nov. 1977
M. 't Hart schrijft over zijn lectuur-ervaringen met het werk van W. Faulkner. ‘Een dagje Kalkar’ is een knap verslag/verhaal van Annemie de Jong over de anti-kernenergie-demonstratie in
| |
| |
Kalkar. In ‘Water en vuur’ verhaalt H. Dorrestijn over plagerijen en wreedheden onder kinderen. J.A.M. Biesheuvel schreef een knap, boeiend, absurd verhaal: ‘De kaartenmakers’. Goede verzen van S. van Esch: ‘Lof der zomernachten’. P. van 't Veer onderzoekt weer de Indische jaren van Multatuli, en J.P. Guépin besluit zijn studie over de retorica ‘Alleen kunst kan ons redden’.
| |
Kruispunt-Sumier
nr. 63, sept. 1977
T. Luiting schrijft een in memoriam voor de onlangs overleden Nederlandse aforismen-schrijver Willem van Os. ‘Weerverlet’ is een goed verhaal van G. Buys. Een prozaschets van E. Augustin is wat sentimenteel. De gedichten in dit nummer zijn erg ongelijk van waarde. De beste zijn van W. Kotte en B. Kooijman.
| |
Mandragora
5de jrg., nr. 1, mei 1977
‘Het beloofde land’ is een vaag, symbolerig proza van Shanito. Van de dichters verdient alleen B. Kooijman vermelding. In ‘Skandinavische sprokkels’ schrijft R.J. van de Maele over het werk van de Denen Henrik Pontoppidan en Knuth Becker. W. Giraldo heeft nogal wat lof voor de picturale evolutie van P. Snoek. R.J. van de Maele brengt indrukken mee van galerijen en tentoonstellingen. Paul van Aken bespreekt ‘Een dag op het land’ van P. de Wispelaere.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
30ste jrg., nr. 7, sept. 1977
J. Geeraerts publiceert een fragment uit het inmiddels verschenen ‘Gangreen 4. Het zevende zegel’: zoals bekend een onnoemelijk banaal boekwerkje. In ‘Een dertigjarige vrede later’ vertelt Karel Jonckheere onderhoudend over Roemeense reiservaringen en ontmoetingen. Goede verzen van H. van de Waarsenburg en P. Gorissen. W. Meewis publiceert een fragment uit een heel interessante studie: ‘Het toeval in de surrealistische sfeer’. ‘Vaarwel liefste’ is een ontroerende tekst van Geo de la Violette. In ‘Reflex’ reageert H.-F. Jespers onder de titel ‘Aantekeningen over maniërisme en nieuwe romantiek’ op enkele bijdragen over hedendaagse Vlaamse poëzie, die ik schreef voor Streven en Yang. Zijn correcties berusten kennelijk op misverstand van zijn kant en/of veralgemenende beknoptheid van de mijne. Hoe dan ook: met zijn visie ben ik het helemaal eens.
| |
Nieuwe Stemmen
33ste jrg., nr. 6, aug.-sept. 1977
‘Vluchtstroken langs de snelweg’ is een goede poëziecyclus van A. van Assche. Overigens is het peil van de gedichten in deze aflevering vrij hoog, voornamelijk met verzen van R. Hannelore, W. Pauwels en P. Aerts. Verder een hele reeks poëzie- en prozarecensies.
| |
Ons Erfdeel
20ste jrg., nr. 5, nov.-dec. 1977
E. Defoort onderzoekt de wederzijdse argumenten in de controverse over de rol van Pieter Geyl in de Vlaamse en grootnederlandse beweging. T. Elias schrijft over ‘Onderwijsvernieuwing in Nederland’ en E. Parez geeft ‘Een alternatieve kijk op de Vlaamse televisie’. N.a.v. het honderdjarig bestaan van de
| |
| |
Brusselse K.V.S. geeft J. de Vos een schematische geschiedenis van die schouwburg. Ch. Wentinck stelt de ‘fauvistische’, vitaal-erotische schilder Kees van Dongen voor. ‘Uit de geschiedenis van het Nederlandse boek’ is een bijdrage van H. van der Hoeven, voornamelijk n.a.v. de studie van J.G.C.A. Briels daarover. Niet alleen Rubens wordt dit jaar herdacht. Het is ook 400 jaar geleden dat J. Cats geboren werd. K. Porteman schrijft een heel genuanceerde en gedocumenteerde bijdrage over de betekenis van Cats in zijn tijd, en over de woelige receptiegeschiedenis van zijn werk. J. Baeyens schrijft over de 13de-eeuwse roman ‘Flamenca’, waarin Vlaanderen een belangrijke rol speelt. In de ‘Kulturele kroniek’ zijn recensies te lezen over werk van W. Pauwels, G. van Beek, P.H. Dubois, F. Auwera, F. Kellendonk, F. de Vree en L. Gruwez.
| |
Poeziekrant
1ste jrg., nr. 5, sept.-okt. 1977
A. van Assche schrijft een heel goed informatief en interpreterend opstel over de poëzie van Leonard Nolens, met daarin verwerkt fragmenten uit een gesprek. W. Tibergien overloopt de nieuwe poëzieuitgaven, gepresenteerd op de Antwerpse boekenbeurs. N.a.v. zijn studie over Nijhoff wordt W. Spillebeen geïnterviewd door D. Billiet. In kortere rubrieken komen nog de dichters Jotie T'Hooft, F. de Swert, Chr. D'haen, M. Bayar en L. van Eijsselsteijn ter sprake.
| |
Schuim
4de jrg., nrs. 3-4, juni en 5-6, okt. 1977
Twee lijvige dubbelnummers, boordevol gedichten, tekeningen, recensies, literaire en artistieke informatie. Het niveau van al die bijdragen is erg ongelijk, vooral ook in de poëzie, waaronder een groot deel buitenlands werk. Schuim heeft, zoals bekend, de ambitie aan te tonen dat ‘Vlaanderen de kern zal blijken van een jeugdig en krachtig Europa’. Dat neemt niet weg dat hier en daar enkele bijdragen het vermelden waard zijn.
In het juni-nummer schrijft Hilda van Assche een schematisch overzicht van ‘De Vlaamse literaire tijdschriften der twintigste eeuw’. A. Demedts inventariseert wat er aan ‘Hedendaagse Vlaamse biografische en hagiografische literatuur’ bestaat. Over het prachtige ‘Latems Marialeven’ van A. Servaes schrijft W. Vanbeselaere. Dries Janssen bespreekt poëzie en opent een ‘Tijdschriftenparade’. B. Willems presenteert in het oktobernummer een minder bekend facet van Lou Nagels, Heidelanddirecteur, nl. zijn getekende portretten.
| |
Tirade
21ste jrg., nr. 228-229, sept.-okt. 1977
Een aflevering over ‘het onvoltooide’ in de kunst. Een onderzoek, in diverse bijdragen, naar constanten in belangrijke onvoltooide kunstwerken. De aanleiding daartoe waren de prachtige, onvoltooide ‘slaven’-beelden van Michelangelo in de Academie van Florence. We noteren bijdragen van J. Sillevis over ‘De schoonheid van de schets’, van J. van der Veen over ‘Een onvoltooide opera: Schoenbergs ‘Moses und Aron’, van J. Goedegebuure over Novalis, A. Heurnakers over Stendhals ‘Lucien Leuwen’, B. Büch over ‘Goethe en Eckermann: het eeuwige en het onvoltooide’. S. Polet schrijft notities over een lang gedicht dat hij nooit heeft kunnen afmaken.
| |
| |
| |
Tirade
21ste jrg., nr. 230, november 1977
N.a.v. het verschijnen van het eerste deel van de brieven van E. du Perron zijn enkele bijdragen aan hem gewijd. In ‘Tegen de halfheid’ formuleert Carel Peeters zijn ambivalente houding tegenover Du Perron. P.H. Dubois bewondert vooral de manier waarop bij Du Perron schrijven een vanzelfsprekende manier van leven was. E. van Moerkerken haalt herinneringen op. Als document wordt een brief opgenomen van Du Perron aan J. Gresshof en H. Marsman. Vooral de gedichten van J. Herzberg en J. Droës zijn goed. J. Hamelink publiceert een heel mooie poëtisch-programmatische tekst: ‘De droom van de poëzie’.
| |
Varia
- In de periferie van het dossier ‘Concentratie en commercialisering in de persmedia’ brengt Kultuurleven (44ste jrg., nr. 6, nov. 1977) ook twee bijdragen over het literaire boek. J.J. Wesselo klaagt in ‘Het boek, een wasmiddel’ de toenemende commercialisering van de literatuur aan. Uitgever J. François bekijkt de situatie technischer, en zodoende nog somberder.
- 't Kofschip (5de jrg., nr. 4-5) evolueert meer en meer naar een literair-artistiek informatieblad, met korte recensies van publikaties, tentoonstellingen e.d. De creatieve bijdragen blijven aan de magere kant.
- In Spektator (7e jrg., nr. 2, okt. 1977) een interessant, uitvoerig opstel van J. de Piere over ‘Achterberg en de antimaterie’.
- Het Documentatieblad De negentiende eeuw (1ste jrg., nr. 3-4, nov.-dec. 1977) brengt, n.a.v. zijn ‘sympodium' 1848’ een reeks bijdragen over kunst, literatuur, sociale en politieke toestanden in en rond dat jaar.
- Er bestaat een Haikoe-centrum, geleid door Clara Haesaert, Karel Hellemans, Bart Mesotten, Gaby vanden Berghe, Herwig Verleyen en Bert Willems. Zopas verscheen het 1ste nummer van hun mededelingenblad. Contactadres: Drogenberg 100, 1900 Overijse.
- Van Vlaanderen verschenen twee nieuwe nummers, resp. over ‘Het beiaardspel’ (26ste jrg., nr. 159, juli-aug. 1977) en over ‘Het poppenspel’ (nr. 160, sept.-okt.).
- In Spiegel der Letteren (19de jrg., nr. 2, 1977) schrijft M. Rutten over ‘Martinus Nijhoff, de dichter van de moderne hybris tussen twee wereldoorlogen’. D. van Berlaer-Hellemans onderzoekt de ‘Reisverhalen’ van Slauerhoff.
|
|