| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Grote ontmoetingen
In de reeks literaire monografieën die onder deze naam verschijnen (Orion, Brugge; B. Gottmer, Nijmegen), publiceert Ed. Popelier een studie over Hella Haasse. De studie is rijk geïllustreerd, bevat biografie, bibliografie van en over en een bespreking van haar werken. Het werk van Hella Haasse is van voorname kwaliteit, zeer bewust, intelligent, fijngevoelig en helder geschreven. In haar romans voelt men met welke ernst zij de zin van het leven, de samenhang der dingen zoekt. Ook haar essayistisch werk is knap en heeft diepte. Het boek van Popelier geeft over deze belangrijke Nederlandse schrijfster een overvloed van informatie en juiste evaluatie.
Ook de ontmoeting van Lionel Deflo met Clem Schouwenaars verdient algemene aandacht. In de laatste jaren heeft Schouwenaars met enkele romans een eersterangsplaats veroverd onder de minder dan vijftigjarigen. Vooral zijn epische begaafdheid, zijn verteltalent is zeer groot. Deflo wijst voortdurend op de intieme band die bestaat tussen Schouwenaars' werk en zijn leven, dat vanuit de donkerte meer en meer blijkt te evolueren naar een rustiger levensharmonie. De literaire karakteristieken zijn zeer geslaagd.
Ward Ruyslinck heeft in zijn literaire loopbaan, die ongeveer dertig jaar beslaat, reeds heel wat commentatoren gehad. Zijn populariteit is in brede milieus, ook in de scholen, zeer groot en heel wat thema's uit zijn werk blijken de hedendaagse mens te raken. De jongste commentator in de reeks ‘Ontmoetingen’ is Aarnout de Bruyne. Deze gaat niet over begane paden. Hij onderscheidt bij Ruyslinck de ‘dramatische’, de ‘persiflerende’ en een ‘introversie’-methode. De eerste draait rond de ‘paria’, die hij in een groot aantal romans ontleedt, ook in verhouding tot zijn antagonist. De ‘persiflage’ ontleedt hij in drie boeken met enkele van haar kenmerken. In het teken van de ‘introversie’ stelt hij ook een paar werken. Wat over de vorm wordt gezegd is o.i. minder goed, te summier en schematisch. De studie van De Bruyne geeft blijk van heel veel inzicht en er valt heel wat uit te leren, doch zijn drievoudig typologisch schema is te ruw en laat aspecten en nuances van Ruyslincks werk buiten bespreking.
Luk de Vos is onder de jongere Vlaamse critici en essayisten een markant talent; dat heb ik al vroeger gemerkt. Zijn studie over Lucebert bewijst andermaal zijn ruime eruditie over de jongere poëzie en zijn scherp inzicht. Deze ‘Ontmoeting’ bevat twee bibliografisch goed
| |
| |
gestoffeerde begripsontledingen van ‘Avant-garde’ en ‘Experimenteel’ en een literairhistorische achtergrond van Luceberts poëzie. Het grootste deel van het boek wordt echter in beslag genomen door een analyse van Luceberts stijl, slechts een drietal hoofdstukken, die van origineel inzicht getuigen en stimulerend kunnen inwerken. Volgt een zeer nuttige bibliografie.
André Demedts is de beste Streuvelskenner in ons taalgebied. Hij heeft trouwens reeds vele jaren aan het werk van zijn grote vriend besteed. De ‘Grote Ontmoeting’ die hij in de Orion-reeks over hem schrijft, is een volmaakte synthese van al wat hij vroeger reeds over hem heeft geschreven. Mooie illustratie en een summiere bibliografie.
Albert Westerlinck
| |
Informatie over letteren
Omtrent is een nieuwe reeks schoolboekjes uitgegeven door Manteau (Brussel). Elk deel bevat beschouwingen over één boek dat in de klas wordt gelezen: analytische en literairhistorische wetenswaardigheden voor de leerling, met daarbij nog een lange reeks vragen. Zo schrijft Anne Rooms over De Trein der traagheid van J. Daisne. Komen en gaan wordt behandeld door Fr. Du Mong, en Jos Borré heeft het over De Vijand van Jos Vandeloo. Jan Uyttendaele schrijft uitvoerig en erudiet over Het Reservaat van Ruyslinck, misschien wel wat moeilijk voor de middelbare school.
Gewikt en gewogen is de titel van enkele verzamelde opstellen die gewijd werden aan Ward Ruyslinck (Manteau, Brussel). Het zijn stuk voor stuk degelijke studies, die reeds vroeger in tijdschriften de aandacht trokken. De critici zijn Aarnout de Bruyne, Willy Coolsaet, Bernard Kemp, Lieve Scheer, Ludo van den Wijngaert en Paul de Wispelaere.
Joos Florquin is aan de dertiende reeks toe van zijn Ten huize van... (Davidsfonds, Leuven). Zij is even boeiend en eclectisch als de vorige. Ik citeer de geinterviewde figuren: Georgette Hagedoorn, Bert Haanstra, Willy Vandersteen, Paul de Vree, Prof. A. Gerlo, Denijs Dille, Prof. Jan Tinbergen, Prof. Mag. Edw. Schillebeeckx, Lodewijk de Vocht. Het boek heeft grote documentaire waarde.
Ook de reeks Monografieën over Vlaamse Letterkunde, samengesteld door het Ministerie van Nederlandse Cultuur, wordt voortgezet. Zij wordt uitgegeven door De Nederlandsche Boekhandel (Antwerpen). Henri-Floris Jespers wijdt een monografie aan Paul de Vree. Het werd een degelijke studie van iemand die jarenlang van zeer nabij het werk van De Vree heeft geobserveerd en die er welwillend doch kritisch tegenover staat. De eerste fase van De Vree is te situeren in het esthetisch impressionisme van de Vormen-generatie en heeft mij, in poëzie en proza, steeds een nogal bleke indruk gegeven. Plots komt daarin een breuk en volgt een experimentele periode met intellectuele en vormzoekende onrust, die m.i. boeiender was. Omringd door enkele jongeren wordt hij dan de kampioen van het experiment en de heftige, vaak agressieve strijder tegen het traditionalisme.
| |
| |
Na een loopbaan met zwenkingen en buitelingen komt hij dan in de ‘concreet-visuele’ poëzie terecht, waar hij spoedig aan de spits staat. En nu? Wanneer De Vree het geluk heeft lang te leven, zal hij nog wel in andere gedaante verschijnen. Hij moet voortdurend breken en bouwen. Jespers typeert uitstekend zijn werk, waarin de latere poëzie en literaire kritiek door eigenzinnigheid boeiend zijn, het verhalend proza m.i. minder.
In dezelfde reeks schreef André Demedts een studie over Jan Vercammen. In tegenstelling met de onrust en de breuken in de literaire evolutie van De Vree, vertoont de poëtische evolutie van Vercammen een beeld van klassieke rust. Een korte fase brengt hij door in de min of meer epigonistische sfeer van het humanitair expressionisme om dan te evolueren naar een rustige personalistische poëzie, waarin voor een tijd het romantisch gevoel domineert, doch spoedig ook de meditatieve zelfbespiegeling haar aandeel krijgt. Vercammen werd in onze hedendaagse lyriek de specialist van het lange bespiegelende gedicht met een voortdurende aandacht voor het geheim van mensen en dingen. André Demedts schreef over hem een degelijke studie en verzamelde een brede bloemlezing uit zijn werk.
Ten slotte vermelden wij hier in dezelfde monografieënreeks een inleiding tot het werk van Paul Snoek door Paul de Vree. Beide schrijvers hebben gemeenschappelijke trekken: creatieve onrust en mobiliteit, fascinatie door het niet-rationele. De Vree heeft zich grondig over Snoeks werk en persoon gedocumenteerd en kan ook veel begrip opbrengen voor de sfeer en de taalfinesses van zijn dichterschap. Met de bibliografie van en over en de illustratie is dit een uitstekende inleiding.
In de reeks Poëtisch Erfdeel der Nederlanden (uitg. Heideland, Hasselt) verschenen weer vier deeltjes.
J.L. de Belder leidt een bloemlezing in uit het werk van Luc. Indestege: Iets is voorgoed voorbij... (nr. 97). Indestege (1901-1974) was in de poëzie een alleenloper, met groep noch tijdschrift verbonden. Hij was een man met rijke cultuur en zijn vers leverde daarvan de diepe echo. Naar de vorm is zijn werk klassiek maar zijn thema's zijn verwant met de romantiek. Hart en geest leven in zijn poëzie evenwichtig samen. Ik kom hier ruimte tekort om dieper op zijn werk in te gaan. Het volsta mij hier de inleiding van Jef de Belder te loven en mij om deze bloemlezing te verheugen.
De dichter Jan van den Weghe heeft zelf een bloemlezing uit zijn gedichten samengesteld: Tussen de regels (nr. 98). Deze bundel is hier al eerder besproken en ik vermeld hem dan ook slechts volledigheidshalve. Van den Weghes verzen hebben een realistische inslag, de meeste gaan uit van concrete herinneringen, zijn anekdotisch, geven korte stemmingsbeelden. Zij gaan de vorm-fiorituren en de symbolische geheimen voorbij, maar zijn voor ieder lezer vlot toegankelijk en boeiend.
In de jongste jaren werd meer dan eens aandacht gevraagd voor Omer Karel de Laey. Weer verscheen een bloemlezing uit zijn gedichten, Landelijk Leven (nr. 99), samengesteld en ingeleid door Her- | |
| |
wig Verleyen. Ook historisch in zijn tijd bekeken, is De Laey een pittig, origineel dichter. Hij is, in die romantische tijd, een droog realist met scherpe ogen voor het leven, humor en bijtende ironie. Sommige anekdotische gedichten treffen diep. Jammer is zijn Westvlaams voor velen onverstaanbaar. Het was een goed idee van H. Verleyen aan zijn bloemlezing een woordenlijst toe te voegen.
Het honderdste nummer van de P.E.N.-reeks, die als prestatie de hartelijkste gelukwensen verdient, is gewijd aan de voortreffelijke dichter Jan van Nijlen. Een bloemlezing uit zijn poëzie werd samengesteld en ingeleid door Clem. Bittremieux, de beste kenner van Van Nijlens werk, die vroeger over hem een uitmuntende studie publiceerde. Wat heb ik daar aan toe te voegen? Neem, lees, geniet.
Godfried Bomans heeft na zijn dood niet de jaren van verzwegenheid gekend die de meeste auteurs na hun overlijden moeten ondergaan. Hij wordt nog steeds veel gelezen, zo getuigen de talrijke herdrukken van zijn werk. In De wereld van Godfried Bomans (uitg. Elsevier, Brussel-Amsterdam) wordt een uitvoerige bloemlezing uit zijn werk aangeboden (368 blz., groot formaat), ontleend aan zijn vele boeken. Zij zal toelaten de diverse facetten van Bomans' speelse en ernstige geest te ontdekken.
De Reinaert-uitgaven (Zele) publiceren onder de titel Vlaamse Parels 3 zeven novellen of korte romans, die een voorname plaats innemen in de periode van de romanvernieuwing rond 1930. Gunstige gelegenheid voor de jongere lezers om deze uitmuntende prozateksten te leren kennen. Wij citeren: De Jazzspeler van M. Roelants, Antoinette, onze moeder van Lode Zielens, Adelaïde van Walschap, De laatste verzoeking van Antonius van Raymond Brulez, Kaas van Elsschot, Monsieur Hawarden van F. de Pillecijn en Mur Italien van Marcel Matthijs.
Uit het archief van Ernest Claes bereikt ons postuum een tweede boek, via A. van Hageland, die de testamentaire wens van de schrijver uitvoerde. De titel luidt Toen de Witte werd verfilmd en andere verhalen (Reinaert-Uitgaven, Zele). Ongeveer alles wat in dit boek verteld wordt, is journalistiek proza dat Claes voor een blad in Batavia heeft geschreven. Iedereen kent de verhaaltrant van Claes, waarop men niet kwaad kan worden. Aan het literair talent van Claes wordt hier niets toegevoegd, maar daar was het hem hier ook niet om te doen. Wie weet, misschien bereiken ons nóg een paar vertelboeken van over het graf?
Albert Westerlinck
| |
Van Uytvanck
Valentijn van Uytvanck (1896-1950) heeft vóór de laatste wereldoorlog een ruime bekendheid genoten als schilder. Wie de letterkunde heeft gevolgd in de Forum-tijd, zal zich de prachtig geslaagde auteursportretten van hem in dit tijdschrift herinneren en ook een niet zo beste novelle. Als portretschilder genoot hij een stevige reputatie. Deze Valentijn van Uytvanck is na de oorlog jarenlang
| |
| |
verdwenen, niemand wist of hij nog leefde of gestorven was. In de jongste jaren kwam hij opnieuw in de belangstelling. Marnix Gijsen, Ger Schmook, Gaston Durnez e.a. droegen het hunne bij om zijn levensverhaal na te speuren. En nu biedt Ward Ruyslinck een complete studie aan over de avontuurlijke naoorlogsjaren van deze kosmopolitische vagant, die heel wat oorlogs- en naoorlogsperikelen doorworstelde en in maart 1950 te Cochem in Duitsland de geest gaf. Naast dit boeiende, in zijn tijd gesitueerde levensverhaal, schenkt Ruyslinck een overzicht en een penetrante ontleding van Van Uytvancks werk. Dit alles wordt gevolgd door een iconografie van de kunstenaar. Bovendien is deze studie over een talentrijke schilder, tekenaar en graficus met talrijke foto's en reprodukties geïllustreerd. Nu heeft deze zwerver, die vergeten was, tenminste een vaste plaats gekregen in onze geschiedenis.
Albert Westerlinck
| |
Hein de Bruin
Alleen wie zich vertrouwd heeft gemaakt met de protestantse poëzie van tussen de twee oorlogen in Nederland, zal de dichter Hein de Bruin (1899-1947) kennen. Deze uit Friesland afkomstige schrijver heeft nooit buiten eigen geloofsmilieu de erkenning gevonden die hem toekwam. Wim Hazeu heeft een verdienstelijke daad gesteld door de gedichten van deze vergeten dichter weer uit te geven: Het ingekimde land en andere gedichten (Bosch en Keuning, Baarn). Hij liet deze bloemlezing voorafgaan door een biografische en tevens evaluerende inleiding, die de figuur van De Bruin uitmuntend schetst. Hij was een klassiek gericht dichter met grote voorliefde voor het sonnet, gekenmerkt door een grote innerlijke densiteit. In zijn werk weerspiegelt zich een onrustige, gepijnigde ziel, worstelend in het geloof, onzeker in het leven en, ten slotte, psychisch gebroken. Zijn vers heeft, vooral in het sonnet, een vaste hand. Het heeft ook een diepe klank, die zeer persoonlijk is, al wordt men in de verte aan de klassieken: Nijhoff, Rilke, John Donne herinnerd. Ook zijn vertalingen uit Rilke en Donne lijken ons uitstekend geslaagd. Het is jammer dat De Bruin nooit de erkenning heeft gevonden, die hij volgens zijn vrienden, door Hazeu geciteerd, zo nodig had. Psychisch berooid en in maatschappelijk opzicht uitkomstloos (in eigen ogen), benam hij zich het leven. Zijn niet-omvangrijk poëtisch werk heeft nu evenwel door deze uitgave een verdiende kans tot overleven.
Albert Westerlinck
| |
Afscheid van Roland Holst
Een der verdienstelijke bijdragen en boekjes, die na de dood van Holst zijn verschenen, is Roland Holst, ten afscheid (Uitg. Bezige Bij, Amsterdam). Het is een uitgave van Wim Ramaker in samenwerking met de N.C.R.V. Hier worden enkele gedichten verzameld die aan de dichter werden gewijd na zijn dood en een andere reeks gedichten die hem tijdens zijn leven werden opgedragen, alles samen een hulde of vriendschapsbetuiging van 20 Nederlandse
| |
| |
dichters. Dit wijst wel op de bijzondere verering die het Noordnederlandse literaire milieu Holst toedroeg. Het zou interessant zijn door vergelijkende lectuur van al deze gedichten, als het ware prismatisch, na te gaan wat al facetten men in Roland Holst zo al ontdekte, doch dat kan hier niet gebeuren.
Verder bevat dit boekje een biografie van ca. 20 bladzijden, zeer kundig geschreven door W.J. van den Akker. Dezelfde auteur bezorgde ook een nuttige bibliografie van en over. Deze uitgave biedt een historisch document, dat vooral de vereerders van de grote dichter dierbaar zal zijn.
Albert Westerlinck
| |
Bij het onderhouden van graven
L.M. van den Brande is een eigenaardig geval geworden in de Vlaamse poëzie van de jongste decennia.
Op de kaft van zijn jongste bundel, Alchemie van de roos (Denderbelle, Animal Farm Edities, 1976) lezen we o.m. dat hij een negental bundels publiceerde. Werk van hem werd ‘in een 80-tal literaire tijdschriften’ en ‘in ruim 20 bloemlezingen’ opgenomen. Er werd van hem vertaald in het Frans, Duits en Pools. Hij maakte naam en gerucht met zijn tijdschrift Morgen (1967-'72). En toch is hij nooit helemaal doorgebroken. Toch wordt hij als dichter niet helemaal ernstig opgenomen. En misschien is er onder de jongere generaties van dichters niemand die zo bezeten voor zijn plaats heeft gevochten, zo luid voor zijn stem heeft geschreven. Maar hij heeft in zijn werk nooit compromissen toegelaten. Hij heeft nooit geschreven vanuit een trend, of vanuit een schoolse vaardigheid. Hij heeft nooit de beschutting gezocht van tijdschriften, critici en promotors, die een poëziestijl mee konden verkopen. Hij is eigenzinnig in zijn eigen obsessies blijven boren. Als dichter heeft hij door ‘trial and error’ zijn chaotisch-impulsieve stijl moeten leren uitzuiveren en formeel beheersen.
Daarin is hij in deze nieuwe bundel grotendeels geslaagd. De thematische kern van de bundel is die van heel veel romantische poète-maudit-poëzie, nl. het samengaan van Eros en Thanatos, liefde en dood, erotiek en verrotting. De mens is uit het paradijs gestoten en zoekt zijn oorspronkelijke eenheid opnieuw te verwerven in het hopeloze spel van de erotiek, die hem uiteindelijk maar leger en eenzamer, doder achterlaat. Het bestaan is een kreupel sukkelen van graf tot graf.
De geboorte:
‘gij wordt door hen spelend naar
het licht toe uit een wiegend
De erotiek:
in uw geslacht gelegd ga ik
En dan de dood zelf, die hier geen ogenblik afwezig is, die de krachtbron is van alle verzet, van alle haat, van de soms prometheïsche opstandigheid.
De mythe van de androgyne, zo sterk aanwezig in het alchemistisch streven, is een van de belangrijkste motieven waarin die thematiek zich uit:
‘nog leeft in ballingschap de eenvoud.
het verlangen van het deel dat het
geheel vervoegt, zoals onder de
microscoop weefsels vergaan tot
| |
| |
een sterrenbeeld, de tweeling
G. Bataille, E.A. Poe, A. Artaud, V. van Gogh, zijn de voorbeelden waarin Van den Brande zijn geestesgesteldheid herkent. Kunstenaars die vergeefs maar monomaan probeerden de chaos en de onvolmaaktheid van de menselijke conditie artistiek te transcenderen.
Daarmee hangt zijn sterk symbolische, soms naar het visionaire neigende stijl samen. Hij wil immers de tegenstrijdigheden van leven en dood, angst en euforie, liefde en verrotting in woorden vastleggen, ze beheersen, om te proberen ze in een volmaakte artistieke harmonie te neutraliseren.
Ondanks enkele goede gedichten, een aantal heel goede strofen en veel bijzonder knappe verzen en beelden, is dat een taak waartegen het talent van Van den Brande niet is opgewassen. Daarvan ben ik te meer overtuigd wanneer ik zie hoe de beste gedichten uit deze bundel dié zijn waar de problematiek zich heeft vastgezet op heel concrete, ook dichter bij de minder gekwelde lezer liggende ervaringen. Ik denk vooral aan de twee gedichten ‘In memoriam voor Bart’, die verdienen klassiek te worden.
Hugo Brems
| |
Anna-Bella en de speelvogel
In Anna-Bella en de speelvogel (Leuven, De Clauwaert, 1977) houdt Jan Boschmans ons een bolle spiegel van de werkelijkheid voor: het leven, hoe in-tragisch ook, wordt grappig voor Georges Hiezelin, het hoofdpersonage van dit bizarre verhaal.
Hiezelin stapte als weduwnaar enkele jaren geleden in het huwelijksbootje met Lena, een sjagrijnige vrouw, die hem geen enkel pretje gunt. Door dit huwelijk werd hij ook pleegvader van een stel rumoerige tieners. Toevallig is Hiezelin getuige van een bankoverval. Dit gebeuren zal zijn leven grondig wijzigen, te meer daar hij de politie de dader kan aanwijzen. Sindsdien wordt hij door een onbekende bedreigd. Om zijn hachje te redden verlaat hij het echtelijk dak en trekt zich terug in een klein flatje. Voor Hiezelin is dit de kans van zijn leven om het dorre alledaagse bestaan even te vergeten en een slippertje te maken met een aardig meisje in een zonnig land. En zie: zijn heimelijke wensen gaan in vervulling wanneer de zusjes Michu, Anna-Bella en Silvette op het toneel verschijnen. Hiezelin wordt smoorverliefd op Anna-Bella. Maar het speurdersverhaal loopt verder. De onbekende - door inspecteur Lieva geïdentificeerd als Willy Leerebeen - blijft Hiezelin bedreigen, en onze held trekt op vakantie met de twee snoezepoezen. Hier ontdekt hij dat de brave zusjes niet zo onschuldig zijn, maar dat ze meespelen in het complot. Als Hiezelin thuiskomt, ligt Lena ziek te bed. Wanneer ze hem voor de keuze stelt, kiest hij voor Anna-Bella. Maar ook de pleegkinderen zitten in nesten. Mark verzeilt in de wereld van druggebruikers, Vera weet niet of ze zal trouwen, Hans komt berooid uit India terug. Vader Georges neemt deze problemen met de glimlach onder de loep en verkoopt overal goede raad. In het avontuur verliest hij ten slotte zijn lieve Anna-Bella, maar zelfs dan verdwijnt zijn levensoptimisme niet en Silvette zal hem verder troos- | |
| |
ten.
De schrijver neemt in dit boek met de waarschijnlijkheid een loopje: in zijn verbeeldingswereld zijn de gekste dingen mogelijk en hij zorgt er bovendien voor dat de lezer hem in zijn spel volgt en voor de eeuwige speelvogel Hiezelin partij kiest. De saaie treurende Lena dwingt Hiezelin ertoe het huiselijk leven vaarwel te zeggen, de sympathieke pleegkinderen bevestigen ons dat Hiezelin het goed voor heeft met de medemens, het toeval plaatst Anna-Bella op zijn weg en Willy Leerebeen stuurt hem naar Portugal. Voor alles is er een verklaring en steeds krijgt de speelvogel het gelijk op zijn kant. Het verhaal is speels en steekt vol pittige details. Bovendien slaagt de auteur er ook in spanning te verwekken. Overal is er geheimzinnigheid: wie is Leerebeen? Welke rol spelen de zusjes Michu? Zal inspecteur Lieva het halen? De relativerende kijk op de werkelijkheid, de geestige karikaturen en de sprankelende humor maken van Anna-Bella en de speelvogel een prettig, ontspannend boek. Alleen de dood van Anna-Bella en de licht moraliserende toon van Georges als pleegvader klinken enigszins vals in dit vrolijke lied.
Rita Bouckaert-Ghesquiere
| |
Wachten op
Van Jaak Stervelynck verscheen bij De Clauwaert te Leuven (1977) de roman Wachten in Taormina.
In Toarmina, een badplaats op het eiland Sicilië, wacht Irène reeds meer dan drie weken op haar minnaar Alberto. Deze man maakte nu bijna tien jaar geleden een einde aan haar armoedig bestaan als gescheiden vrouw. Voor hem liet ze toen haar grauwe verleden, maar ook het enig lichtpunt in haar leven, haar zoon Hugo achter. Sindsdien leeft ze in hotelkamers, tussen kelners en receptie-juffrouwen. Ze heeft zich verzoend met het eindeloos inpakken en uitpakken. Terwijl ze gedwongen wordt op Alberto te wachten, neemt ze afstand van haar relatie. Wie is deze vreemde man, die haar boeit en in zijn macht houdt? Waarom kan ze zich niet van hem losmaken? Via bekenden van Alberto tracht ze zijn verleden te reconstrueren. Ze zoekt zijn geboorteplaats op, ze praat met mensen die hem kennen. Ze hoort over zijn collegetijd, zijn verblijf in het seminarie, zijn afscheid van het eiland. Het zoeken naar de ander brengt haar ook dichter bij zichzelf. Beelden uit haar jeugd dringen zich op en ze ontdekt opnieuw het smeulend verlangen naar een geordend leven, naar een gezin waarin er ook een plaats is voor haar zoon. Maar het tij is niet gunstig. Door de omstandigheden komt er bruusk een einde aan haar nutteloos verblijf in Taormina. Irène keert naar België terug, waar ze contact opneemt met haar zoon. Hij steunt haar plan om te bemiddelen tussen Alberto, die zich in een uitzichtloze situatie gewerkt heeft, en de politie. Irène waagt het, maar er is voor hen geen toekomst meer.
De auteur verschuilt zich in deze roman achter het hoofdpersonage, zodat de lezer slechts een beperkt beeld krijgt van de realiteit. Op die manier wordt de geheimzinnigheid rond Alberto (wie is hij, wat voert hij uit?) tot op het einde bewaard. De verschillende figuren die Irène op Sicilië ontmoet, lichten elk
| |
| |
slechts een tipje op van de sluier. De spanning blijft, hoewel er zeer weinig actie is in het boek. Het beperkte gezichtsveld is ideaal om reflecties in te bouwen. Irène denkt tijdens haar nutteloze vakantie na over zichzelf, haar minaar, het mislukte huwelijk en het kind.
Bijzonder knap weergegeven is het contrast tussen de prachtige omgeving, die rust en stilte uitademt, en de groeiende onrust in het hart van de vrouw. De schrijver slaagt erin spanning te creeren ondanks het eerder trage ritme. Maar hij wil meer dan alleen maar geheimzinnigheid scheppen. Zoals het ivoren balletje in het verhaal, nodigt dit boek de lezer uit om te reflecteren over de kern van het leven, over de zin van de ‘comoedia humana’.
Rita Bouckaert-Ghesquiere
|
|