zwakheid. In de negentiende-eeuwse Belgische staat was er geen sterke maatschappelijke kracht waarop de Vlaamse Beweging kon steunen. In haar opkomst een literaire beweging, heeft ze nauwelijks of geen aanrakingspunten met het politiek en sociaal radicalisme van vóór 1848. Op het ogenblik van de Grievencommissie (1856) vormen de Vlaamsgezinden kleine verdeelde groepjes, politiek vrijwel machteloos. De politiek werd beheerst door de katholiek-liberale polarisatie, waarbij het Vlaamse vraagstuk weliswaar aan de orde kon komen maar toch uitdrukkelijk aan de partijpolitiek ondergeschikt bleef.
Het is de auteur niet ontgaan dat hij voor zijn overzicht nog af te rekenen heeft met belangrijke leemten in het historisch onderzoek. Hierbij noemt hij o.m. als grote blinde vlek: de ontwikkeling van het liberalisme in Vlaanderen. Niettemin hecht hij, altijd opnieuw, een grote betekenis aan het liberaal flamingantisme: vóór ca. 1900 buiten de liberale partij, nadien erbinnen. Is zulke bevestiging - vanwege de grote blinde vlek - niet wat voortvarend? Anderzijds wordt de zwakheid van het flamingantisme in de katholieke partij vóór 1914 benadrukt, wordt in de periode 1872-1894 dubbel zoveel aandacht besteed aan het liberaal als aan het katholiek flamingantisme, en lijkt de behandeling van de verhouding Kerk en Vlaamse Beweging werkelijk al te summier uit te vallen.
De zwakheid van het flamingantisch liberalisme na Wereldoorlog I ziet Willemsen als gevolg van die oorlog; het activisme telde veel liberale Vlaamsgezinden, en andere liberalen werden wel erg belgicistisch. Terwijl de auteur in zijn zienswijze op het liberale aandeel in de Vlaamse Beweging vóór Wereldoorlog I duidelijk andere meningen vertolkt dan Lode Wils, zal hij dan weer afhankelijk blijken te zijn van deze, waar hij het activisme een Duitse marionettenbeweging noemt, een toch wel wat al te vereenvoudigde voorstelling van zaken. Trouwens, geeft de auteur zichzelf ongelijk waar hij elders zegt dat het Vlaamse activisme later dan in andere nationale bewegingen in Europa, de doorbraak bracht van het politieke nationalisme? Hij ziet er dus toch een verbijzondering in van een algemener fenomeen. Een gelukkige zege bij hem van een ideeënhistorische situering. En dat L. van Puyvelde of L. Ducatillon door het activisme buiten de Vlaamse Beweging zijn geraakt, lijkt me een onduidelijke bewering; veeleer lag daarin voor hen een voorwendsel of een aanleiding voor iets dat vooral elders, op het persoonlijke vlak, zijn diepere oorzaak moet vinden. Zoals de auteur, wel terecht, de uitleg van het naast elkaar glijden van socialisme en Vlaamse Beweging niet, volgens de gebruikelijke argumentatie, in anti-godsdienstigheid of internationalisme wenst te zoeken, maar in de persoonlijke factor, de houding van socialistenleider Edward Anseele.