Kroniek
Hugo Brems / Hij bleef bij zijn vroegere verklaringen
bij zijn vroegere verklaringen
best hebben kunnen gebruiken’ (64)
Dat is een van de gedichten uit de jongste bundel van Gust Gils, Een handvol ingewanden (Amsterdam, De Bezige Bij, 1977). Het is iets wat van toepassing kan zijn op deze poëzie. Gils brengt weinig nieuws, hij blijft schampere, cynische, groteske miniaturen voortbrengen rond altijd dezelfde thema's: de ongerijmdheid van het menselijk bedrijf, de hypocrisie in menselijke relaties, de ontluistering van de erotiek, de lelijkheid van alle opgepoetste schijn, de inauthenticiteit van ons spreken, de complete, chaotische absurditeit van het bestaan zelf.
In een aaneenrijging van sick jokes, zwarte humor, tot platte grollen wordt het ons allemaal opgedist: de lezer vreet zijn (eigen?) vuil. Geen illusie wordt heel gelaten, geen waarde blijft overeind. Immers, wanneer een monster zijn tanden in de aarde zet, dan is dat nog maar de schaduw ‘van wat er in werkelijkheid / plaats greep’ (36).
De agressiviteit van Gils beperkt zich niet tot satire op concrete toestanden, op eventueel te veranderen verhoudingen of structuren, op instituten en zwakheden, maar grijpt daar doorheen naar het bestaan zelf dat als een zinloze leegte ontmaskerd wordt. Wanneer er gesproken wordt, worden er enkel klanken geproduceerd:
zijn we nu eigenlijk aan het spreken
als we spreken over om het even wat?