Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 122(1977)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 241] [p. 241] Dietsche Warande en Belfort 122ste jaargang nummer 4 mei 1977 Aleidis Dierick / Gedichten De zomer Hennep uw haar een helm van begeerte door het donker de loop van de grote rivier die de zachte stem van het water wegdraagt de tuin ligt zo hoog als het water hier. Hennep uw haar gespoeld met kamille krekels van glas in de kwartsgroene nacht de kleine dieren rusteloos voorzichtig bladstil het netelkruid in de gracht. Hennep uw haar in het water koraalwier kijk mijn geliefde kijk mij aan soms komt een lichaam teder als hooigras één zomer lang aan het water staan. [pagina 242] [p. 242] De stad De wind staat oost. Al weken. De stad aan haar rivieren ziet hoe haar bruggen iedere morgen hoger op hun pijlers steken. Het water traag. Als linten van zilver tussen modderbanken en waar de boten vastgezogen liggen een olieregenboog van paarse tinten. De middag heet. Bereken uw kansen op een nacht van regen op hartstocht die haar bedding vindend onderhuids als vocht zal openbreken. [pagina 243] [p. 243] Onweer Mijn zomerhuis mijn brandbaar lichaam onder mijn balsemhand mijn geurige boog uit zachte vlakten groeit de bliksem vijfvingerig in de nacht omhoog. Een koperen boom een heilig teken een huiver aan de lucht geplant mijn donkere brand mijn tedere weemoed mijn vuurzuil in dit kwetsbaar land. Dan regent het een goddelijk zingen een geur van hooi gij geeft u prijs mijn kruidentuin mijn open woning mijn minnaar tastbaar paradijs. [pagina 244] [p. 244] Jongen Gij gaat. Op uw heel hoge benen. Vervaarlijk. Met alles opgericht. Het weten van uw begeerd-zijn als wreedheid in uw gezicht. Nachtzweet een helm op uw haren, roekeloos het zaad verspild. In het buigzame leder geharnast elk meisje een trefbaar wild. Gij gaat. In de heel hete zomer. De vrouw, de vrouw is de buit. De vrouw staat. Van de man vervuld. Gepolijst, geschaafd door zijn huid. [pagina 245] [p. 245] Van de tederheid het begin Het onweer groeit langzaam een zomer lang broeit het geweldig binnen de hitte de geur komt eerst de grachten de sloten de warme rivier de roep van de boten. De weide wordt donker de koekoek valt stil vochtig en glanzend vanbuiten de hooimijt vanbinnen een nest een kurkdroge polk een honingraat een zalige vesting. Luid schreeuwt de pauw de bliksem slaat in de wereld vergaat uw hand op mijn huid een regen van ijzer een stalen omheining uw mond van de tederheid het begin. Vorige Volgende