| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Gids
139ste jrg., nr. 9/10, 1976
Enkele artikels analyseren de manipulaties van prins Bernhardt en de reacties daarop in Nederland. Er zijn enkele verhalen. Bob den Uyl vertelt over jeugdbelevenissen, R. Geel publiceert fragmenten uit een ‘Bretoens dagboek’. ‘Tucana’ is een legendarisch verhaal uit Curaçao, opgetekend en ingeleid door Luc Tournier. Eddy van Vliet schreef vier goede gedichten. Alfred Kossmann vertelt over een ontmoeting met de Amerikaanse dichter Philip Ramp, en laat daarbij drie ‘anti-Nederlandse gedichten’ van die auteur aansluiten. ‘Een vat vol tegenstrijgheids’, zet G. Stuiveling boven een kritisch opstel over het Multatuliboek van W.F. Hermans. Hij verwijt hem hoofdzakelijk de oncontroleerbare mengeling van juiste en twijfelachtige gegevens. A.L. Constandse vraagt zich af: ‘Heeft Jezus ooit geleefd?’. H.C. ten Berge publiceert een ‘Brief van de Barrens’, persoonlijke indrukken vanuit het Noordamerikaanse poolgebied.
| |
De Revisor
3de jrg., nr. 6, dec. 1976
Een stuk van dit nummer wordt aan toneel besteed, met een televisiespel van Judith Herzberg, een pasticherende toneeltekst van Hans Oranje, en enkele opstellen. Heel interessant is het essay van H. Pleij: ‘Volksfeest en toneel in de middeleeuwen’. Hij zoekt naar oorsprong, omstandigheden en motieven van ons middeleeuws toneel, en speurt daarbij naar dramatische motieven en elementen in prozateksten. H. Oranje geeft zijn visie op speelbaarheid en aanpasbaarheid van de Griekse tragedies. Hij zegt heel zinnige dingen. H. van den Bergh zoekt naar normen voor een goede toneelkritiek. Verder, naast boekbesprekingen en polemiek, goede verhalen van N. Matsier en D. Meijsing, gedichten van R. Kopland, T. van Deel, Theo Jooren, R. Bloem, P.J. van Weel en C.O. Jellema. De redactie had een gesprek met Leo Vroman, dat al bij al wat ontgoochelt. Men leze liever zijn gedichten. J. Brouwers bezocht het graf van Hélène Swarth en vertelt daar wat rond. Goede literaire anekdotiek. In ‘Messentrekkers en wetenschappers’ geeft Frans C. de Rover commentaar bij de bloemlezing ‘Het mes in het beeld’.
| |
Hollands Maandblad
18de jrg., nr. 350, jan. 1977
Judy van Emmerik en Leo Vroman wisselden twee brieven over leven, filosofie en wetenschap. ‘Rita Koeling’ is een heel goed verhaal van Oek de Jong over de ontreddering bij een jongen die
| |
| |
de kindertijd ontgroeit. ‘Journaal’, bedenkingen van J.J. Peereboom, is ook weer leuk.
| |
Maatstaf
24ste jrg., nr. 12, dec. 1976, en 25ste jrg., nr. 1, jan. 1977
Jeroen Brouwers laat niets heel aan J. Weverbergh en weinig aan de Vlaamse literatuur, in een felle aanval: ‘J. Weverbergh en ergher’. Een meesterlijk, hoewel soms wat zeurderig, polemisch, agressief opstel. Gedichten van Frits Dalenoord, en goed nieuw werk van Cees Nooteboom. Frans Montens stelt de tekenaar Pol Jong voor. J. Piraña vervolgt zijn ‘Afrika dagboek’ en Ed. Schilders stelt de bij ons minder bekende Amerikaanse auteur Alfred Daman Runyon voor. ‘I dreamed a Dream’ is een ongepubliceerd verhaalfragment van Mikhail Bulgakov. E.B. de Bruyn ten slotte verklaart de eigenaardige, tragisch-satirische poëzie van Karel E. van Reym, vanuit de biografische achtergrond.
In het eerste nummer van de nieuwe jaargang heeft B. Souvarine heel wat kritiek op de jongste, historische roman van Solzjenitsyn: ‘Lenin in Zürich’. Nog buitenlandse literatuur: een opstel over Elisabeth Craig, de vriendin van Céline, en van J.A. Versteeg over Céline en de Nederlandse literaire kritiek. Maarten 't Hart geeft zijn kijk op het werk van Walter Scott.
| |
Noodrem
nr. 5, 1977
Met dit eerste ‘nummer van 1977 - er moeten er twee verschijnen - wil Noodrem buiten West-Vlaanderen komen, o.m. via contacten in Leuvense studentenkringen. Nog uit het ‘redactiewoord’: ‘Wat wij willen is een publiek dat zelf dichter wordt. Wij willen uiteindelijk de opheffing van de dichtkunst.’ Wat dat laatste betreft: het moet worden gezegd dat sommige van de hier publicerende dichters dat ideaal al verwezenlijken. Er zijn natuurlijk ook loffelijke uitzonderingen. Ik denk aan gedichten van J. de Loncin, G. Luyten, J. Biezen en af en toe Fil Hantko. Johan Reynvens geeft enkele prozastukken prijs met hier en daar een goede vondst. Er worden boeken van P. Handke en S. Lenz voorgesteld. Er is wat informatie over tijdschriften, en Christiaan de Smedt zegt iets over mysticisme als levenshouding.
| |
Tirade
20ste jrg., nr. 219/220, nov.-dec. 1976
Honderd jaar geleden werd J. van Oudshoorn geboren. Wam de Moor stelde bij die gelegenheid dit dubbelnummer samen, over een auteur die nog altijd zijn rechtmatige plaats in de literatuurgeschiedenis niet heeft gevonden. Het is een heel degelijke aflevering, met studies over het werk, over de biografische achtergrond, over de receptie van het werk, o.m. door Forum, met brieven en documenten, en niet in boekvorm uitgegeven teksten van Van Oudshoorn zelf. Onmisbaar voor wie zich met de auteur wil bezighouden.
| |
Yang
12de jrg., nr. 72, dec. 1976
Met de oprichting van de ‘Yang groep Gent’ is dit blad nog maar eens gron- | |
| |
dig van gedaante veranderd. Nu geen NRP meer, maar gewoon een samenkomen van allerhande mensen die creatief, in en rond Gent, bezig zijn: een staalkaart van een gebeuren, een dynamisch portret. In dit nummer beschikten alle leden van de Yang-groep over vijf bladzijden voor eigen creatief werk. Het resultaat is boeiend, veelzijdig en vooral springlevend. Zonder alles te vernoemen, wil ik graag enkele bijdragen die me bijzonder opvielen, vermelden: gedichten van L. Alene, M. Dangin, L. Gruwez, R. Jooris en J. Vangansbeke. J.E. Daele stelt de constructivistische schilder Jan van den Abbeel voor, en F. Neirynck de dichter-schilderpostbode Germain Janssens. ‘Machteld en Koenraad in het zonnige Spanje’ is een heerlijk absurd-ironisch-grotesk verhaaltje van Pjeroo Roobjee. D. van Ryssel publiceert fragmenten uit een Gents literair dagboek, een soort Yang-logboek. Bijna vergeten: heel knappe ‘hyperrealistische’ (ready-made?) gedichten van John Verstraete.
| |
Varia
- In Kultuurleven (44ste jrg., nr. 2, febr. 1977) schrijft E. van Itterbeek over ‘Politieke poëzie’. J.J. Wesselo bespreekt in zijn kroniek romans van Dolf de Vries en Willem Brakman.
- Spektator (6de jrg., nr. 4, nov. 1976) brengt een themanummer over ‘Tekstinterpretatie in discussie’, verkenningen van recente gebieden in de literatuurwetenschap. Een interessante toepassing is het opstel van K. Beekman: ‘Mark Insingel en de taal’.
Hugo Brems
|
|