kon niet anders dan dat brandend vocht te drinken waartegen ik weinig bestand ben, want zoniet was ik ridder van Laer om de hals gevallen, midden in de nacht en dan zou ik nog grotesker geweest zijn dan hij, die tenminste een modus vivendi gevonden had in zijn huiselijk inferno.
Het was rond middernacht dat ik aanstalten maakte om te vertrekken, toen plots de deur van de kamer ruw opengerukt werd en Mevrouw van Laer verscheen. Er was geen perfecter heksgestalte denkbaar. Ze bekeek ons beiden met brandende ogen. Heel duidelijk zei ze toen: ‘Smeerlappen’ en sloeg de deur brutaal dicht.
De ridder deed me zwijgend uitgeleide. In een kroeg dronk ik traag een kop koffie, want mijn hoofd draaide.
.........
Toen ik de volgende dag het avondblad kocht, las ik dat Ridder van Laer, de bekende kunstliefhebber, in de nacht door zijn echtgenote met een keukenmes was vermoord. De waanzinnige vrouw had door slaapmiddelen een eind aan haar leven gemaakt. Een grote familie was zo uitgestorven.
Ik was aanwezig op de veiling van de kunstwerken. Ze brachten weinig op, de zogezegde ‘primitieven’ waren, zoals Mevrouw van Laer had gesist, ‘prullen’.
Het mooie herenhuis werd kort daarop afgebroken. Door het beeldige landgoed werd een banale nieuwe straat getrokken.
Op de muren van onze kerken prijken plakkaten die ons gebieden dat we ‘onze evennaaste moeten helpen’. Maar hoe had ik ridder van Laer kunnen helpen? Ik kon die feeks toch geen mep in haar gezicht geven. Of misschien toch wel? De herinnering aan die akelige soirée blijft me achtervolgen. Daarom schreef ik dit neer. Wat zou U gedaan hebben, waarde lezer?
30 september 1975