| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Gids
138ste jrg., nr. 4, 1975
Martin Mooy, organisator van Poetry International 1975 te Rotterdam, stelt zijn festival voor. Daarbij aansluitend worden in Nederlandse vertaling verzen opgenomen van enkele optredende dichters. Aan dit festival is ook een vertaalproject verbonden, deze keer van Zoeloepoëzie. Over de problematiek daarvan schrijft Mazisi Kunene. Verder zijn er nog gedichten van o.m. A. Korteweg, H. Mulisch en E. van Vliet. P. Lukkenaar bespreekt de literair-kritische opvattingen van Vogelaar, R. Kraayeveld heeft voor de aardigheid eens opgeteld wie indertijd hoeveel bladzijden over wie heeft geschreven in Merlyn, en W. Hazeu geeft beschouwingen bij de stereotiepe patronen van Amerikaanse ‘gezinsfeuilletons’ voor t.v.
| |
De Tafelronde
19de jrg., nr. 3-4, maart 1975
Er zitten enkele plezierige dingen tussen de concreet-visuele en poesia-visivawerkstukken. Ik denk vooral aan de gedichten van Jan van der Hoeven en Ruth Rehfelt. Enkele teksten van Dirk Christiaens zijn veeleer op klankecho's gebouwd. Het belangrijkste in dit nummer zijn nochtans de ‘Gesprekken met Jef Geeraerts’ door Paul de Vree: 40 blz. achtergrondinformatie rond de vraag ‘naar de gronden van de overschakeling van een bruusk afgebroken koloniaal ambtenaarschap naar een full-time schrijversloopbaan’.
| |
Groot Vizier
2de jrg., nr. 1, 1975
Een ‘literair en kritisch tijdschrift’, uitgegeven aan de V.U.B. door Phil Cailliau, hoofdredacteur, en redactieleden Eric Rinckhout, Sonja Callay, Patrick Franssen en Etienne Haenen. Adres: Triomflaan 1, 1050 Brussel. Er zullen dit jaar drie (evt. vier) nummers verschijnen, voor 120 fr.
Uit een ‘Welkomstwoord’ van Ph. Cailliau vernemen wij dat het blad al een voorgaande, min of meer verborgen jaargang kende, dat het nu vernieuwd is en ernaar streeft naast literatuur ook andere onderwerpen aan de orde te stellen. Wat de creatieve bijdragen betreft, wil het zich voor alle richtingen openstellen. De obligate aanvallen op de grotere tijdschriften en op de kritiek ontbreken uiteraard niet. Dit eerste nummer houdt het nog bij de literatuur, met heel wat poëzie, die zelden uitkomt boven het aan elkaar rijgen van vreemde beelden. Gelukkige uitzonderingen zijn de verzen van L.M. van den Brande en enkele gedichten van Cailliau. ‘Gadar’ is een vreemd, magisch-realistisch aandoend verhaaltje van Cail- | |
| |
liau. Verder wat literaire informatie, enkele poëzierecensies en een tijdschriftenrubriekje.
| |
Impuls
5de jrg., nr. 4, 1974
Een nummer dat helemaal door creatief werk in beslag genomen wordt. Bert Kooijman schrijft in ‘Rode fragmenten’ zeer beeldrijke, hermetische liefdespoëzie. Een abstract proza van Marcel Obiak, ‘Raga voor het liefdesuur’, wordt gevolgd door twee gedichten van hem. Overigens liggen al de verzen in dit blad in dezelfde lijn, die van gewetensvolle en ingespannen taalarbeid, gekoppeld aan de wil om daardoor het onzegbare te benaderen. Een moeilijke opgave, die het gevaar in zich houdt van artificieel geknutsel, en die, als ze lukt, bijna noodzakelijk leidt tot lezervreemde ijlten. Toch oprechte bewondering voor dichters als M. Bartosik en Roger M. de Neef.
| |
Kreatief
9de jrg., nr. 1, juni 1975
Stefaan van den Bremt stelde voor dit nummer een ‘dossier surrealisme’ samen, iets wat merkwaardig samenvalt met de toenemende accentverschuivingen binnen het nieuw realisme, naar niet-realistische elementen. Dit dossier is dan ook ontstaan uit de vraag naar ‘de juiste inhoud, de draagwijdte en de grenzen van het realisme’. Het eerste deel van dit nummer brengt de vertaling van teksten, voorgedragen op de XIde Internationale Biënnale voor Poëzie te Knokke in september 1974, een viering van de 50ste verjaardag van het Manifeste du Surréalisme. Philippe Soupault, met Breton en Aragon een der grondleggers van de beweging, heeft het over ‘Het ontstaan van het surrealisme’. Lothar Klünner analyseert en verklaart de weerstand die in Duitsland nog steeds leeft tegen het surrealisme, en opteert zelf voor wat hij als het wezen aanziet van het surrealisme: ‘leven in tegenspraak’. Roger Caillois ten slotte onderzoekt in ‘Een wereld van tekens’ het wezen van de surrealistische kunst: een zeer interessante tekst. Na een poëtische tekst van Artaud, ‘Van Gogh ou le suicidé de la société’, volgen dan enkele commentaren. S. van den Bremt stipt enkele tekortkomingen en inconsequenties aan in het surrealisme, maar erkent als grote verdienste ‘de kordate, volgehouden weigering om in het gareel van gelijk welk gesloten systeem te gaan lopen.’ In een tweede bijdrage bespreekt hij de studie van Sarane Alexandrian: ‘Le surréalisme et le rêve’. Roland Patteeuw ten slotte schrijft over de betekenis van de ready-mades van Duchamp.
| |
Kruispunt-Sumier
nr. 54, juni 1975
Het peil van de verzen in dit nummer is erg bedroevend. Het lijkt wel omgekeerd evenredig aan het aantal dichters. Car Flanders publiceert onder de titel ‘Woorden zijn bittere angels’ een fragment uit ‘In klaarheid van bewustzijn’: monologen en gesprekken, een afrekening met zichzelf en zijn milieu. Een ander prozaatje, van Eric Blom, ‘Levenslang leven’, is al even geforceerd en slapjes als de gedichten. Het wordt hoog tijd dat de redactie wat hoger normen gaat aanleggen, wil zij van haar blad geen afvalbak voor poëtische onkunde maken.
| |
| |
| |
Koebel
3de jrg., nr. 12, winter '74-'75
Niet minder dan vier interviews in dit nummer: met Willem M. Roggeman, Ignaas Veys en Werner Pauwels. Alstein slaagt erin een misschien interessante jonge dichter (E. Wirtz) zo aan te brengen en voor te stellen, dat hij bijna niet meer au sérieux kon genomen worden; en dat doet hij dan nog met de beste bedoelingen. De gedichten in dit nummer zijn nogal zwak. Zelfs E. Verpale en W. van Craen ontgoochelen. F. Vandergraesen wijdt een lange bespreking aan ‘De Vlaamse Reus’ van H. Raes.
| |
Mandragora
3de jrg., nr. 2, april 1975
Even erg als in Kruispunt-Sumier is het hier gesteld met de poëzie. Alleen L.M. van den Brande en M. Vanstreels brengen er tenminste nog iets van terecht, tenzij men ook nog Pol le Roy wil volgen in zijn ijle bespiegelingen. Walter Giraldo is veertig geworden, en aan zijn cursiefje daarover te zien, is dat een leeftijd waarop de inspiratie verstek laat gaan. L. Roelandt vertelt over ‘mensen die ik gekend heb’, dit keer ene Georges Cochon, een soort Parijse ‘kraker’ avant-la-lettre. ‘Wrakhout’ is proza van een stilaan zeurderig wordende Car Flanders.
| |
Nieuwe Stemmen
31ste jrg., nr. 5, april 1975
Jan Veulemans brengt een visie op Solzjenitsyn: ‘het andere schrijverschap’, waarin ‘het begrip literatuur weer integraal menselijk van inhoud geworden is’. Leo Herberghs publiceert een serie ‘Oude gedichten’ en Wiel Kusters schrijft over de poëzie van Herberghs, met als aanknopingspunt de opvallende ‘paarden’-beeldspraak. ‘Diepenbeek’ is een goed vers van Rudy Meeuws, beter dan werk van Hervé J. Casier, R. Houwink en A. de Longie.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
28ste jrg., nrs. 3 en 4, maart en april 1975
Dirk Depreeuw, ex-Witte Bladen, begint ook al af te rekenen met zijn jeugd en opvoeding: dat wordt niet minder dan een epidemie. Hij zit hier trouwens in een zelfde straatje met Jef Geeraerts, die een fragment loslaat uit ‘Gangreen 3’. Denken die mensen nu echt dat wij allemaal zitten te wachten op onthullingen omtrent hun klaskameraden, surveillanten, eerste liefdes, de frequentie van hun jeugdelijke masturbaties en wat dies meer zij? De poëzie van Wim Meewis, ‘Weg uit Chinatown’, is voor mij Chinees. Jaak Brouwers publiceert enkele gedichten, waarin de paradoxale invloed van Burssens duidelijk en gewild te herkennen is. ‘De moeders’ is een erg symbolisch verhaalfragment van Erik van Ruysbeek over een soort terugkeer tot de oermoederlijke schoot, en ‘Een boerderij in Frankrijk’ is een vlak verhaaltje van Rob van Olm. Evenmin konden verzen van W. Vancraeynest en Jaak Fontier ons erg bekoren.
In het nr. 4 vervolgt Depreeuw zijn afrekening, ‘Nooit meer kotsen’. De poëzie is hier wel beter: de cyclus ‘Gozo’ van Freddy de Vree en gedichten van Jo Gisekin en R. Devriendt. F.-J. Verdoodt schrijft een stukje ‘Een rancho in Garuhapé’, waarvan ik niet goed weet
| |
| |
wat te denken. ‘Andante-Andantino’ van Alijd Brink daarentegen, is duidelijker: wel doorleefd, maar niet sterk geschreven. Ten slotte is er Luc Pay met een essay over ‘Literatuur: politiek of ideologie’, een nogal moeilijk te hanteren, maar in zijn context zeer interessante karakteristiek.
| |
Ons Erfdeel
18de jrg., nr. 3, mei-juni 1975
Manfred Wolf, in Amerika wonende Duitser met Nederlandse scholing, en vertaler van Nederlandse poëzie, vertelt boeiend over zijn ‘jaren als vertaler’. Engelse vertalingen van verzen van Judith Herzberg en Patricia Lasoen illustreren zijn artikel. Vroman werd zestig jaar. Tirade wijdt daar een dubbelnummer aan en hier schrijft J.H.W. Veenstra over ‘Vroman, evangelist van een binnenwereld’, een nogal subjectieve reactie. Jan D'Haese informeert over ‘Binus van den Abeele, de stamvader en over het ontstaan en de ontwikkeling van het kunstenaarsdorp Sint-Martens-Latem’. D. Ouwendijk overloopt de recente Nederlandse film-produktie met speciale aandacht voor ‘Kind van de zon’ (René van Nie), ‘Rufus’ (S. Meyering) en ‘De gebroeders Helle’ (Digna Sinke). Nog twee bijdragen over beeldende kunst: Hans Redeker signaleert de herwaardering van de 19de-eeuwse burgerlijke, romantische schilder Sir Lawrence Alma Tadema, een naar Engeland uitgeweken Fries, die daar de hoogste toppen van succes haalde. V. Vermeersch stelt de metaalsculpturen van Roger Bonduel voor. Ten slotte schetst M. Jacqmain uit brieven van Giovan Battista Guicciardini aan de Medici's een boeiend tijdsbeeld van onze woelige 16de eeuw. In de literaire kroniek bijdragen over o.m. A. Demedts, M. Insingel, P. van Ostaijen, Gwij Mandelinck, W. Spillebeen, H. Carette en J. Hamelink.
| |
Radar
1ste jrg., nr. 2, mei 1975
Een driemaandelijks ‘tijdschrift voor literatuur, kunst en kritiek’. De redactie bestaat uit Pierre Darge, Carla M. Schot en R. Ramon. Adres: Betferkerkelaan 187, 8200 Brugge St.-Michiels. Een jaargang kost 350 fr.
Soort eregast in dit nummer is Elie Elia, schilder, beeldhouwer, cartoonist en dichter, ‘die inzicht paart aan techniek en humor aan engagement’. Dat blijkt inderdaad uit de opgenomen cartoons en teksten. Humor is er ook in een bijzonder knap Engels koldervers van Jan van der Hoeven: ‘Tape it teasing’. Een ander dubbeltalent is Renaat Ramon. Van hem zijn er enkele verzen. Poëzie verder van J. Fontier (haiku's) en Nazim Hikmet. Tony Rombouts schrijft poëtisch proza: ‘Eenvoudig als niets’. R. Willemyns bespreekt de uitgave ‘Naar een materialistische taaltheorie’ van een werkgroep Amsterdamse studenten: een pleidooi voor maatschappelijk engagement vanwege de linguïst.
| |
Tienjaarlijks Tijdschrift
nr. 1
Aangekondigd met een geslaagde combinatie van over- en understatements, verschijnt bij de uitgeverijen Contramine en Ksylos te Antwerpen dit eerste nummer, onder redactie van Eddy Ausloos en Tony Rombouts. Prijs: 450 fr.
| |
| |
‘Voordelige eeuwabonnementen kosten 2.000 fr’. In deze onzekere tijden een gouden belegging!
Dit blad behoort tot dezelfde familie als Trap, dat hierna wordt aangekondigd, een familie die teruggaat tot de actieve Antwerpse jaren rond '55, die dan meer dan tien jaar een min of meer verborgen leven heeft geleid, en nu haar tocht begint, wonderen doende en zieken genezende. Het zogezegde thema van dit nummer is ‘Reclame’. Enkele teksten hebben daar inderdaad iets mee te maken. Zo de absurde prozaschets van F. Auwera: ‘Goed dat er reclame is’, het interessante stukje van Dr. M. Oukhow over ‘Enkele dagelijkse zorgen uit 1845-1846’, een reconstructie aan de hand van oude advertenties. Nic van Bruggen publiceert een fragment uit zijn eerste roman, die handelt over de lotgevallen van een freelance copywriter, en T. Rombouts maakt een soort collage van reclameslogans. Maar de hoofdprijs gaat met eenparigheid van stemmen naar Patrick Conrad voor een grandioze advertentie voor zichzelf:
Verder een liedjestekst van Wannes van de Velde, songs van Gust Gils en gedichten van Maris Bayar, Henri-Floris Jespers, W. Adams en B. Klein. H.-F. Jespers schrijft ook een weelderige hulde aan zijn vriend P. Conrad, die hij voorstelt als ‘Alkibiades verkleed als dichter’. Linosneden van Eddy Ausloos dragen als titel ‘Plezanten Meungdag, Triestigen Destag’. Ten slotte is er een onafgewerkt toneelstuk van Jan Christiaens, ‘Met de vinger nagewezen’, een geestige parodie. Het slot verschijnt in nr. 2, ‘maar eerst zullen er nog talrijke saaie jaren komen vooraleer in 1985 het Tienjarig Tijdschrift opnieuw het jaar zal doen stràlen.’
| |
Tirade
19de jrg., nr. 205, mei-juni 1975
Een Vroman-nummer, ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag. Het begint al met een typische Vroman-brief, waarin hij zijn lichaam met deze verjaardag gelukwenst. Dan zijn er enkele typische hulde-, herinnerings- en gelegenheidsstukjes: van jeugdvrienden als A. Alberts en Anton Koolhaas. Ook bijdragen van J.H.W. Veenstra en R. Nieuwenhuys over Vroman in de Japanse kampen, horen daar grotendeels bij. K. Meeuwese commentarieert het bekende gedicht ‘Borstvogel’. H. van den Bergh onderzoekt ‘De bouwprincipes van Vromans lange gedichten’, vnl. het principe om aanvankelijk gescheiden motieven en structuurlijnen uiteindelijk in elkaar te laten overlopen. H. Schmitz-Küller bespreekt het complexe toneelstuk ‘Voorgrond, achtergrond’. Rutger Kopland neemt een zeer genuanceerd, persoonlijk standpunt in tegenover de poëzie van Vroman, waarin het bewust gewoon willen doen hem irriteert. S. van Faassen commentarieert de briefwisseling van Jan Greshoff met Leo Vroman, en Jaap Goedegebuure gaat na wat de functie en plaats is van de brieven als literair genre in het oeuvre van Vroman. In heel wat bijdragen keert de Vromanse karakteristiek terug om bizarre verbanden te leggen, tegengestelden
| |
| |
te verzoenen. Zo ook in het artikel van R.P. Meijer: ‘Tussen twee talen’. Ten slotte schrijft Wam de Moor over ‘Het Carnarium’ tegen de achtergrond van Vromans ander proza.
| |
Trap
2de jrg., nr. 4-5, okt. 1974 - maart 1975
Dit ‘driemaandelijks literair-kritisch en informatief tijdschrift’ is een uitgave van Contramine v.z.w. te Antwerpen. Redacteur is Tony Rombouts. Een jaarabonnement kost 100 fr. Met Impuls en het zopas verschenen Tienjaarlijks Tijdschrift is dit blad goed op weg een heropleving van de geconcentreerdhermetische, experimenterende poëzie in Vlaanderen te bewerken. Heel dit nummer van Trap ademt een geest van samenhorigheid, van knipoogjes voor ingewijden, kortom van literaire ‘school’-vorming. Zo bevat dit nummer de teksten, gelezen bij de voorstelling van enkele recente bundels: Tony Rombouts en Julien Vandiest stellen ‘De dwerg’ van Maris Bayar, met litho's van Patrick Conrad voor. Ook Tony Rombouts spreekt het voorwoord uit bij het verschijnen van ‘Oriëntatie voor overlevenden’ van Dirk Claus, met pentekeningen van Mark Claus en bij ‘Linguistiek’ van Michel Bartosik. Een bundel van Rombouts zelf, ‘De feodale verzen’, wordt lof toegezwaaid door Ben Klein en weer Tony Rombouts looft Werner Spillemaeckers, laureaat van de Trap-prijs. Allemaal heel gezellig en heel Antwerps.
| |
Varia
- In De nieuwe taalgids (68ste jrg., nr. 3, mei 1975) schrijft M.A. Schenkeveld-van der Dussen over ‘De opbouw van Nijhoff's “De Wandelaar”.’
- Als nr. 58 (10de jrg., jan. 1975) van Yang verschijnt de jaarlijkse catastrofale bloemlezing ‘100 dichters’.
- In de Verslagen en Mededelingen van de Kon. Vl. Acad. voor Nederl. Taal- en Letterkunde (1974, afl. 3) noteren we van Luc Indesteghe: ‘Een bladzijde uit de ontstaansgeschiedenis van een Vlaams tijdschrift’ (nl. De Vlaamse Gids).
- In Kultuurleven (42ste jrg., nr. 6, juli 1975) schrijft V. Nees over ‘Geengageerde muziek’. De uitgave van Luceberts ‘Verzamelde gedichten’ wordt voorgesteld.
- Maatstaf (23ste jrg., nr. 5-6, mei-juni 1975) brengt een Thomas Manndubbelnummer ter gelegenheid van de 100ste verjaardag van de geboorte van de auteur. Teksten van en over.
- Twee nieuwe VWS-Cahiers (10de jrg., nrs. 1/A en 1/B, lente 1975). Herwig Verleyen stelt Karel van Wijnendaele voor tussen ‘wielerleven en Vlaamse beweging’; Koen Hulpiau leidt het deeltje over René de Clercq in.
Hugo Brems
|
|