Aan de rand van de grote weg, waar vreemdsoortige monsters zijn grootmoeder tot perkament hadden gereden, bedacht hij zich. Misschien kon hij met haar het land uit? Met zo'n diploma kan je overal werken.
En héél langzaam begon hij in de lange tunnel van zijn ellende weer enig licht te zien. Hij liet nog enkele auto's voorbijrazen vooraleer met een ingehouden vloek op zijn stappen terug te keren.
Die middag liet hij het bord regenwormen onaangeroerd en overwoog de grote vlucht. Hij zou met Erina de grote weg oversteken, 's nachts bij winderig weer. Het was gevaarlijk, dat wist hij best, maar het was ook romantisch.
Nog dezelfde avond ging hij Erina opzoeken aan de waterplas en ze jubelde het bijna uit toen hij haar alles verteld had. Haar ogen waren minieme sterretjes en haar pootjes duwden hard in de zijne. ‘In dat verre land, aan de andere kant van de grote weg zullen de kikkers malser, de slakken ronder en de regenwormen langer zijn’, fluisterde ze. En er was geen twijfel in haar stem.
Het werden dagen vol spanning. Het weer was ongemeen vast en de nachten waren zeer helder. In dergelijke omstandigheden had een vlucht geen zin. Ze zouden ontdekt worden nog vóór de tweede bomenrij want er zijn oudere egels die ieder verdacht rendez-vous met bekwame spoed signaleren.
Toen de grote egel bijna de wanhoop nabij was, gebeurde het. De wind draaide naar het westen en wakkerde aan. Op de waterplas werden kleine kringetjes geboren van de eerste regendruppels.
Erina was stipt en ze prevelden nog enkele lieve woordjes. Toen gingen ze op stap, naast mekaar en zeer voorzichtig. Ze lieten een rups links liggen en staken hun natte neus speurend in de hoogte. Om de twee meter hielden ze stil en luisterden gespannen. De te volgen route had hij vooraf grondig bestudeerd zodat enige aarzeling hem totaal vreemd was.
Aan de derde bomenrij schrokken ze op. Twee ratten spurtten hen voorbij, maar enkele ogenblikken later vonden ze het paar terug, vrijend onder een afgescheurde tak, zodat van die kant uit niets moest gevreesd worden.
‘Schat, we komen er’, zei hij toen ze aan de rand van de brede weg arriveerden. Zijn rechter- en haar linkerpootje haakten zich in mekaar en ze voelden dat ze doornat waren, maar het hinderde hen niet.
‘Als ik tot drie tel, dan moet het vlug gaan, Erina’, fluisterde hij haar in het oor. Ze knikte.
Enkele auto's raasden voorbij en het water ritste wel meters hoog. ‘Eén, twee, drie!’
's Anderendaags kwamen mijn kinderen terug van school met het verhaal