| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Amarant
1ste jrg., nr. 4, mei 1974
Dit ‘artistiek tijdschrift uitgegeven door de studenten van de Rijksnormaalschool te Gent’ is aldaar gevestigd in lok. 31, K.L. Ledeganckstraat 8, 9000 Gent. Het blad verschijnt viermaal per jaar voor 120 fr.
Het is zeer verzorgd uitgegeven, formaat en lay-out in de trant van Yang, waarmee het ook wel enkele bindingen schijnt te hebben. Dat manifesteert zich o.m. in de toon van de gedichten van A. Sedgwick en P. Vogels. Overigens worden enkele bladzijden besteed aan de voorstelling van R. Jooris, oud-leerling van de school en Yang-redacteur. Jooris werkt zelf mee door de schilder Roger Raveel voor te stellen. Interessant is een sprookjesachtig, geïmproviseerd verhaal van twee achtjarige jongens, ingeleid door Frank Henry: ‘Verdwaald in het bos’. Van dezelfde F. Henry een vervolgfragment uit een SF-verhaal: ‘Het leven erna’. Proza van D. Billiet en P. Vogels is niet overtuigend. Daarentegen goed grafisch werk van Chr. Pandelaers en vnl. Walter de Rycke.
| |
De Revisor
1ste jrg., nr. 6, juli 1974
In ‘Hoe schrijf je een roman’ maakt Gerrit Krol enkele intelligente, verrassend geformuleerde opmerkingen over het schrijven. De gedichten zijn, zoals meestal, goed leesbaar, knap: van T. van Deel, W.J. Otten en J. Kuijper. Twee wel erg verschillende auteurs worden voorgesteld. Henk Romijn Meijer schrijft over Malcolm Lowry, auteur van vnl. ‘Unter the Volcano’, en F. van Dooren belicht de betekenis van Petrarca, n.a.v. de 600e verjaardag van diens dood. Een zeer goed verhaal, uit het Engels vertaald, is van Anthony Paul: ‘Incident op de ringlijn’. Een ander verhaal, van de Urugayaan Nelson Marra, ‘De lijfwacht’, wordt ter wille van de politieke repressie die met de publikatie ervan gepaard ging, als ‘Dokument’ gepresenteerd.
| |
Enklave
3de jrg., nr. 2-3
Redactie: Frank Ariën, Frank de Crits, Luk Dubois, Bob Kennen, Koen Schurmans, Freddi Smekens, Jan Struelens, Toni van Scharen. Adres: Alcyonstraat 1, 1080 Brussel.
Bert Verminnen stelde dit ‘speciaal teater nummer’ samen. Het bevat een reeks bijdragen, hoofdzakelijk geconcentreerd op marginaal, activerend theater. Voor zover daarvan althans bij ons sprake kan zijn. Een reeks losse bedenkingen en kritische uitvallen bij en over het
| |
| |
Vlaams theaterleven zijn van Bert Verminnen en Frantz Ariën. Lucienne Stassaert schrijft over ‘de relatie auteur-theater’, iets wat eigenlijk ook niet schijnt te bestaan. Meer direct over vernieuwingspogingen gaan de bijdragen van Marianne van Kerkhoven (Over de revolutionaire groep ‘Het Trojaanse Paard’), Freek Neirynck (‘Teater met niet-professionelen’) en Alfons Goris, die de ‘marginale speler’ zeer suggestief vergelijkt met de mythische Ikaros. Frantz Ariën geeft lucht aan zijn onvrede met het bestaande theaterleven in Vlaanderen en Clara Haesaert pleit ervoor het theaterbeleid en het hele cultuurbeleid te reorganiseren als één groot werkverschaffend bedrijf. Jaak van Schoor schetst wat de betekenis en inhoud zou kunnen zijn van een bij ons zo goed als onbestaande theaterwetenschap en Rik Lanckrock omschrijft en verantwoordt zijn taak als theatercriticus. Verder bijdragen over marionettentheater (L. van Dorsselaer), een kritische analyse van het repertoire 1973-74 (D. Buyle) en een stuk over de psychotechniek van de acteur. Ten slotte een lijst met documentatiemateriaal over Vlaams theater.
| |
Filter
2de jrg., nr. 3, jan.-maart, en nr. 4, april-juni 1974
Het 3de nummer bevat hoofdzakelijk bijdragen die op de jongste literaire dagen te Eindhoven bekroond werden. Er zit bitter weinig opvallends tussen, uitgezonderd dan misschien een behoorlijk toekomstverhaal van Leon de Winter: ‘Revolutie’.
Nummer 4 is even heterogeen. Bij het dichtwerk zijn de verzen van W. van Craen en I. Geurts wel beloftevol. Origineel, maar ook niet meer dan dat is een zgn. ‘inspraakverhaal’ van J.M. van Kessel: de lezer wordt voortdurend in een allegorische geschiedenis betrokken. De overige bijdragen kunnen niet overtuigen.
| |
Heibel
9de jrg., nr. 1
Marc Andries neemt ontslag uit de redactie n.a.v. een onenigheid met F. Depeuter. Bij wijze van afscheid noemt Depeuter hem - alles behalve beleefd - een ‘kruipdier zonder kloten’. Carlos Callaert heeft een weinig relevant gesprek met Patrick Conrad. Dries Janssen van zijn kant stelt een 72-jarige, laatbloeiende dichteres voor: May Vriamont-Schouteden. Een merkwaardige persoon; maar of publikatie van haar verzen haar ten goede komt, valt te betwijfelen. Dezelfde Dries Janssen heeft het in zijn lectuurnotities vnl. over de zgn. vondst van een onbekend Van Ostaijen-vers door Ward Ruyslinck. Armand Boni evoceert de figuur van Erasmus. Alstein schreef een goed verhaal over een hondenhatende man en Robin Hannelore bevestigt zijn talent als dichter met ‘Drie laattijdige gedichten voor Guido Gezelle’.
| |
Kentering
14de jrg., nr. 1, aug. 1974
‘380 bladzijden zwijgen’ schrijft Wim Hazeu boven een uitvoerige bespreking van de roman Zwijg van Foel Aos, alias Habakuk II de Balker, alias Herman Hendrik ter Balkt. Jan van der Vegt opent een ‘Kroniek van het theater’, waarin hij vooral aandacht wil besteden
| |
| |
aan vormen van niet-toneel-theater. Samen met Jan F. de Zanger begint hij ook een rubriek over ‘Literatuur-onderwijs’. Er staan heel wat, meestal vrij goede, gedichten in dit nummer. Van Albert Bontridder, die ook enkele bedenkingen over poëzie, leven en dood schrijft. Van Breyten Breytenbach, Habakuk II de Balker, Jan Boelens. Drie zeer knappe, speelse, echt hedendaagse gedichten van de Liverpoolse dichter Brian Patten. Na verzen van Wim Hazeu en Hans van de Waarsenburg schrijft Eddy van Vliet een kort toekomstverhaal en vier zeer goede gedichten. Verder nog Theun de Vries, Ton van Reen, Henk van Kerkwijk en Jan-Willem Overeem. Ten slotte schrijft Jan van der Vegt twee fragmenten over Ierland, o.m. over de absurde werking van de censuur in dat land.
| |
Maatstaf
22ste jrg., nr. 7, juli 1974
August Willemsen stelt de Braziliaanse auteur Dalton Trevisan voor. Van hem vertaalde hij ook zeven korte, werkelijk fascinerende verhalen. Een grappig verhaaltje van R. Waskowsky heet ‘De oude Vallejo’. Ook erg grappig en karikaturaal is het typische Hans Plomp-verhaal: ‘Oosterse nachten’. Hans Warren getuigt van zijn ‘Omgang met vogels’ in een hele cyclus natuurgedichten. Er zijn ook goede verzen van W. Steemers en vooral R.A. Basart. In ‘Portfolio’ stellen Homero Aridjis en Laurens Vancrevel de 19de-eeuwse Mexicaanse graficus Manuel Manilla voor. Peter Krug schrijft over de Russische filosoof Wasily Rózanow (19de eeuw) en Ben van der Velden analyseert het verschijnsel van de Franse Goncourt-prijzen. Martin Koomen schrijft over de betekenis van Walt Disney n.a.v. een boek daarover door Chr. Finch.
| |
Nieuwe Stemmen
30ste jrg., nrs. 6 en 7, mei-juni en juli 1974
Een zeer behoorlijke keuze poëzie in het nummer 6. Wij willen vooral de aandacht vestigen op goede gedichten van Luk Maes en Rob Goswin. Iets minder is werk van Mark Dangin, Roger Serras en Herwig Verleyen. ‘De muur’ is een wat al te ijl verhaal van Pieter Aerts. Bij de boekbesprekingen gaat Robin Hannelore uitvoerig en met veel enthousiasme in op de bundel ‘Evenwicht’ van Pol le Roy.
In het julinummer valt poëzie van Frans Deschoemaeker, Albert de Longie en Ella Beekman nogal sentimenteel uit. Iets beter is Paul Vanderschaeghe met enkele laconiek gehouden verzen. Paul Brondeel schrijft met ‘Kelder’ het verhaal van een vreemd geënsceneerd ‘vrijwillig verscheiden’. Albert de Longie bespreekt nieuwe poëzie.
| |
't Kofschip
2de jrg., nr. 2-3
Dit blad, onder eindredactie van Gerrit Achterland, fusioneerde zojuist met Zonder meer, de publikatie van Jan Backx, die nu medehoofdredacteur wordt.
Voor het volgende nr. wordt offsetdruk in het vooruitzicht gesteld. En dat is maar goed ook, want nu zijn zowel typografie als typwerk en de gehele vormgeving onvoorstelbaar stijlloos. Dezelfde slordige en amateuristische aanpak tekent ook de meeste bijdragen, die gaan van sentimentele puberverzen tot
| |
| |
ijl hermetisch gefezel. Alleen de goede bedoelingen en de kennelijke afwezigheid van pretentie zijn het toejuichen waard. En dan natuurlijk het feit dat jonge mensen de moed opbrengen om zoveel van hun tijd en energie op een alleszins creatieve manier te gebruiken. Gaat het nochtans om literaire kwaliteit - toch hoofdzakelijk een kwestie van vormkracht - dan kan alleen een gedicht van Eriek Verpaele overtuigen.
| |
Varia
- In De nieuwe taalgids (67ste jrg., nr. 4, juli 1974) besteedt R.P.W. Visser aandacht aan ‘Willem Bilderdijk en de natuurwetenschappen’. S.N. Bakker resumeert in enkele punten ‘De theorieën van het literaire tijdschrift Het Woord (1945-49)’.
- M. Engelborghs geeft in Kultuurleven (41ste jrg., nr. 6, juli-aug. 1974) een overzicht van ‘Markante anglo-amerikaanse romans van 1973’. In een inleiding situeert hij de Amerikaanse tegenover de Engelse roman.
- Nummer 2 van de 17de jrg. (1974) van Mens en Taak bevat onder de titel ‘Het bedrijf van de kwade...’ een reeks boekbesprekingen van Willy Copmans. Werk van o.m. Ruyslinck, Michiels, Walschap, Irina van Goeree, Geeraerts, Hoornik komt ter sprake.
Hugo Brems
|
|