niet langer als een panische kat. Ze herkende Lore en haar ouders. Ze bedankte beleefd voor de meegebrachte, waterige, donkerblauwe, Hollandse kasdruiven. Ze was iets dikker geworden maar zag bleek. Ze had iets weg van een brood, dat nog in de oven moest. Wit. Pafferig. Gerezen deeg, klaar voor de oven. Hilda. Ze zat rustig te wachten. Als een zoet kind. Op de dood. Op de S.S. En de S.A. En de groene politie. En de gewone politie. En de soldaten. En de machinist. En de trein, die uiteindelijk alle patiënten naar de gasovens in Polen bracht.
‘Ik word gek. Net als Hilda’, dacht Lore.
In gedachten liep ze door eindeloze gangen en zalen, als een figuur in een film over het werk van M. Escher. Een witte figuur in een zwarte zaal, een zwarte figuur in een witte zaal, een witte vrouw, een zwarte vrouw, witte zalen met zwarte vloeren en plafonds, zwarte zalen met witte vloeren en plafonds, een witte vrouw met uitgespreide armen, een zwarte vrouw met uitgespreide armen, een witte zoute drop, een zwarte zoute drop, een witte vrouw, die in een witte penguïn veranderde, een zwarte vrouw, die in een zwarte penguïn veranderde, een witte penguïn op een zwarte ijsschots, een zwarte penguïn op een witte ijsschots, een witte penguïn die in een witte kat veranderde, een zwarte penguïn die in een zwarte kat veranderde, een witte kat, een zwarte kat...
Zo was het begonnen. Met een kat. Met een zwarte kat en een witte kat. Met haar dienstbode, een kleurlinge, die haar op zekere dag vertelde, dat ze zo graag een kat wilde hebben voor haar moeder. De moeder woonde ergens ver weg, in een dorp.
‘M'n moeder is dol op katten. Als ik naar huis ga wil ik haar een kat meebrengen!’
Met Kerstmis kreeg ze altijd drie weken vakantie en Lore betaalde haar reis.
‘Kun je in Klapperfontein geen kat krijgen?’
‘Heel moeilijk. M'n moeder heeft wel eens een kat gehad. Maar haar katten gaan altijd dood.’
Lore beloofde te helpen. Hier en daar vragen. Een jonge kat vinden was geen probleem. Niemand wist er raad mee. Iedereen was blij om er op een fatsoenlijke manier vanaf te komen. De eerstvolgende dag leverde al resultaten op. De zwarte kat van de vrouw die de kinderen pianoles gaf, was in blijde, maar ongewenste verwachting. Het was een geadopteerde zwerfkat, onvolgroeid, schuw, die eten kreeg uit een afgedankt, gedeukt aluminium pannetje bij de achterdeur en in een schuurtje sliep wanneer het regende. De naaister, die Lores japonnen maakte, had ook een kat die moest jongen. Het was een mooie witte poes, gewend aan een mand met