afkomstig?
Titel, inleiding en keuze laten dat alles in het vage en spreken elkaar in sommige opzichten zelfs tegen.
Kan het al verantwoord zijn de poëzie van vijftig en vijfenvijftig achterwege te laten, dan is het al heel wat minder duidelijk waarom met geen woord gerept wordt over die dichters die meer dan eens in de jongste jaren een belangrijke evolutie doormaakten, en van hun beste en/of interessantste werk na 1960 publiceerden. Ik denk hier met name aan dichters als Claus, Campert, Kouwenaar, Gils, Pernath, Snoek, Vinkenoog, Vroman, of aan oudere dichters als bijv. Ida Gerhardt, Hendrik de Vries e.a.
Zelfs wanneer die dichters zich met hun werk inschakelen in de meest recente tendensen of er de spits van afbijten, komen zij niet aan bod. Nemen wij nu nog aan dat het hier om een niet uitgesproken bewuste - maar alleszins verarmende - beperking gaat, dan wordt het toch nog helemaal duister wanneer we nagaan welke postexperimentele dichters zoal weggelaten worden. Hier betreft het niet meer alleen werk dat het poëzieklimaat meebeleeft of meebepaalt, maar dat ten grondslag ligt aan de vernieuwing en de evolutie ervan. Tevergeefs zal men zoeken naar verzen van Armando en C.B. Vaandrager van Gard Sivik en De Nieuwe Stijl, van J. Bernlef en K. Schippers uit de Barbarber-hoek, van C. Buddingh', van Tirade-dichters als J. Emmens, Chr. van Geel, T. van Deel, van neoromantici als K. Ouwens, J. Waterman, A. Korteweg e.a., van de concrete poëzie rond o.m. De Tafelronde, van belangrijke alleenstaande figuren als J. Hamelink, S. van Messel, enz... Dat is des te verwonderlijker omdat er in de inleiding uiteraard wel over de meeste van die figuren gesproken wordt. Overigens loopt het met de relatie tussen inleiding en bloemlezing helemaal mank. Minstens een dertigtal van de in de inleiding genoemde dichters - die dus blijkbaar voor de behandelde periode representatief of belangrijk geacht worden - komen met geen tekst aan bod. Andersom worden, als ik goed geteld heb, een 17-tal (van de 50) dichters uit de bloemlezing helemaal niet gesitueerd of vernoemd in de inleiding. Een discrepantie, die, zo dunkt mij, alleen aan verregaande slordigheid en nonchalance te wijten kan zijn, en die de eventuele informatieve of didactisch-oriënterende betekenis van deze publikatie grondig ondermijnt.
Het enige waar blijkbaar met zorg over gewaakt is, is het numerieke evenwicht tussen Nederland en Vlaanderen: 25 Vlaamse en 25 Nederlandse dichters, 1 Vlaamse en 1 Nederlandse samensteller, ten slotte zelfs 1 Vlaams en 1 Nederlands uitgeversadres...
Blijft over: een overzicht van de poëtische ontwikkeling na de vijftigers, en daarnaast een ‘bloemlezing van de nieuwe poëzie’. Hoe die laatste, ook