harde vrucht van de ontgoocheling’ (231). Met geheelde maar gelittekende handen wil hij nu, verlost van schijnwaarden, een schamel beetje geluk vasthouden. Hij kan echter niet zo manhaftig het kleine geluk omarmen, want hij blijft de romanticus, die hij altijd is geweest. Alleen heeft hij nu zijn ironische zelfkennis als veilige schans veroverd: ‘Door mij immuun te verklaren voor veel ontroeringen, verloochen ik mijn eigen aard tegenover de anderen en trek een schijnvesting op. Omdat ik te trots geworden ben om nog mijn eenzaamheid, mijn ontgoocheling, mijn littekens te tonen. En zo ben ik soms de cynicus die ze doet huiveren, dan weer het fuifnummer met vreemde vrouwen om de nek. Ik ken alleen de echte betekenis van mijn grijns en mijn lach. Mijn betrachtingen zijn niet
uitzinnig meer, mijn ongeduld niet wanhopig, mijn bezorgdheid om anderen niet ziekelijk. Wellicht ben ik nu pas in staat tot het aanvaarden en geven van de ware liefde, de beproefde. De vrouw? Ik ben schuw geworden van woorden als: onvoorwaardelijk en eeuwig.’ (266-267)
Veertig jaar en volwassen geworden, wil hij nu van uur tot uur leven en schrijven oog in oog met zichzelf, maar ook met de wezenlijke waarheden van het leven, o.m. de tijd en de dood. ‘Oog in oog met het einde’ is een vaak voorkomend motief in dit boek. Die waarheden kan hij nu bedaarder en wijzer in de ogen kijken. Geen monsterachtige obsessies of paniek meer, maar een verstild stoïcisme. Er blijven nog twee sacrale waarden overeind, hoewel ze voortaan kleiner worden geschreven: liefhebben en schrijven (159). Maar het bedriegelijk schrijven verhindert hem niet langer oog in oog te staan met alles en iedereen, met alle verblindingen, met alle slogans en tamtam. De ‘ontzaglijke verwezenlijking’ ligt vlakbij. En de tijd achterhaalt ze wel...
Ik wou ten slotte tot de reeds vermelde vraag terugkeren. Is deze publieke speurtocht naar zichzelf via de kleine voorvallen in het bestaan van een veertigjarige, die als beroepsschrijver wil leven, een voldoende brede basis om de communicatie met de lezer niet te laten verslappen of zelfs teloorgaan? De ik-schrijver bekent dat hij meer en meer egocentrisch wordt. Hij is de pommade van de snobistische society beu, zegt hij. Hij portretteert zich liever voor de scheerspiegel. Bleef het narcisme niet even groot en riskant? Kan je dit met een ‘gouden pen’ blijven verzilveren? Schouwenaars op een receptie, Schouwenaars op een andere receptie, Schouwenaars op de BRT in Berchem, Schouwenaars op de BRT in Brussel... Drie keer Van het Reve plus twee keer Reve, het blijft toch vijf keer nagenoeg hetzelfde. Bovendien is de schrijver Schouwenaars voortdurend met zijn schrijven begaan, en ik vraag me af of dat voor de lezer een boeiende materie kan blijven. Het hoort bij de demystifiërende inslag van het nieuwe programma,