| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Brug
1ste jrg., nrs. 1, 2 en 3, aug. en nov. 1973, april 1974
Dit blaadje, dat viermaal per jaar verschijnt, staat onder redactie van W. Groen en F.J. Wester. Een jaarabonnement kost 6,50 gulden, te storten op giro 3000153 van Brug te Wildervank (Ndl.). Redactieadres: Balticpark 13B, Delfzijl.
In deze eerste afleveringen doet Brug zich voor als een pretentieloos, zelfs wat gezellig rommelig blaadje, dat kennelijk een jeugdig, niet gespecialiseerd publiek wenst te bereiken. Dat valt ten minste af te leiden uit enkele opstelletjes over ‘De Beweging van Tachtig’, de functie van literatuur, enz. Een andere opvallende trek is de streekgebondenheid. Groningen en Drenthe zijn voortdurend aan de orde, o.m. in een gesprek met ene drs. H.H. Meijer, die het Nederlands wil afschaffen en vervangen door gewesttaal en anderzijds Engels of Esperanto. De creatieve bijdragen omvatten zeer korte prozatjes en gedichten, waarover weinig te vertellen valt.
| |
De Periscoop
24ste jrg., nrs. 7 en 8, mei en juni 1974
In het meinummer peilt A. Demedts naar de essentie van de poëzie van Pol le Roy in zijn kroniek ‘Hedendaagse Vlaamse dichtkunst’. Neer Vantina en Fred de Swert hebben een gesprek met Paul Hardy over diens opvattingen van de literaire kritiek. Hij ziet die in de eerste plaats als een dienstbetoon aan de lezer. P. de Vree bespreekt romans van Habakuk II de Balker, Ben Borgart en Dimitri Frenkel Frank. Naar aanleiding van het eeuwfeest van de geboorte van C. Verschaeve verscheen een ‘Keuze uit zijn werk’. Em. Janssen knoopt aan zijn bespreking daarvan enige algemene bedenkingen vast over de betekenis van Verschaeve, vooral als dichter.
Na en tussen zijn kronieken over Vlaamse dichters, prozaschrijvers, Europese en wereldliteratuur, begint A. Demedts in het nr. 8 een reeks bijdragen over ‘debutanten en hun werk’. Hij belicht het werk van Ria Aerts, ‘Mankepoot! Hinkepoot!’, onlangs bekroond met de Reinaert-prijs 1973. Elders bespreekt hij nieuwe romans van J. Vandeloo en J. Librecht. J. Meinl stelt twee Vladimirs voor, die een wel zeer uiteenlopend oeuvre hebben geschreven: Nabokov en Majakowski. Over Stijn Streuvels schrijft Em. Janssen, naar aanleiding van de publikatie van herinneringen aan de auteur, door R. Verschuere. Aan de hand van een reeks verzamelbundels en bloemlezingen geeft Paul de Vree een beeld van de hedendaagse Nederlandse verhaalkunst.
| |
| |
| |
De Tafelronde
18de jrg., nr. 4
Alain Arias-Misson brengt schriftelijk en fotografisch verslag uit over een ‘public cartoon poem’, door hem uitgevoerd in New York. In een tweede deel over ‘De historiek van De Tafelronde’ memoreert Paul de Vree gebeurtenissen in en rond het blad vanaf de jaren 1962-63 tot nu. Buiten de nieuwsrubriek ‘Neonlicht’, die zoals altijd rijk gestoffeerd is, visueel werk van A. Arias-Misson, Sarenco, P. de Vree, H. de Vries, M.J. Phillips, M. Perfetti, T. Luiting, W. van Hettinga en V. Estercam.
| |
De Vlaamse Gids
58ste jrg., nr. 5, mei 1974
Een Harry Mulisch-nummer, waarin Leo Geerts een gesprek heeft met de auteur, vnl. over ‘Het seksuele bolwerk’ en enkele problemen die daardoor worden gesteld: bijv. en vnl. de relatie literatuur-psychoanalyse. Peter Berger schrijft een diepgaande analyse van het werk van Mulisch. Hij onderzoekt vooral de wisselende verhouding tussen de drie polen of lagen in het oeuvre: problematiek van het schrijverschap, het verhelderen van een aantal oedipale relaties, het getuigen van politieke interesse. Zijn opstel is vooral geconcentreerd op de laatste twee werken. R. Geel noemt Mulisch in een korte beschouwing ‘de volstrekte tegenpool van de bekrompenheid’. Hugo Bousset onderzoekt ‘De toekomst van gisteren’ als ‘een anti-roman van het engagement’ en A. Walrecht fezelt iets onduidelijks over ‘Harry en het kind’.
| |
K & C
7de jrg., nrs. 7, 8, 9 en 10, april en mei 1974
In het nr. 7 onthouden we een recensie-artikel van F. Boenders over diverse vormen van vandalisme. Dirk Lauwaert schrijft over goede en slechte sex-films, en nogmaals F. Boenders over recente publikaties van de Griekse romancier Vassilis Vassilikos. Mechtilt Meijer Greiner geeft een overzicht van wat in de laatste jaren in Frankrijk op het gebied van de psychoanalyse is gepubliceerd.
In nr. 8 schrijft M. Gijsen geestig over de Canadese sekte van naaktlopers, de Dukhobors. De kunstenaars Frans Minnaert, R. Ryman, J. Gris worden n.a.v. tentoonstellingen kort voorgesteld.
Zeer goed in het 9de nummer is weer de kroniek van Marnix Gijsen, ‘Een treinreis van tien minuten’: een even lange falikante poging tot extrovertie. F. de Vree bespreekt de Cobra-tentoonstelling te Brussel. Vooral zijn bloemlezing van miskleunen uit de Vlaamse versie van de catalogus is de moeite waard. Elders reflecteert hij over de doelstellingen van het moderne kunstwerk. Aansluitend bij het Yang-nummer over L. Goethals valt hier een bespreking te noteren door H. Sabbe, van het concertschandaal bij de uitvoering van een van Goethals' werken te Brussel. F. Boenders stelt de Griekse auteur Aris Fakinos voor.
In het nr. 10 schrijft dezelfde F. Boenders over ‘Revolutie en architectuur’, n.a.v. een boek van A.M. Vogt. A. Deneulin bespreekt de creatie van het toneelstuk van J. Boonen: ‘De Bokken’. H. Sabbe bezint zich over de betekenis van ‘progressiviteit’ in de muziek. Hij confronteert daarbij artistieke en sociale
| |
| |
progressiviteit. W.M. Roggeman stelt de dichter H.C. ten Berge voor.
| |
Kentering
13de jrg., nr. 5-6, 1974
Door Jan-Willem Overeem werd een thema-nummer samengesteld over ‘Edukatief theater’. Hieronder wordt in de eerste plaats theater verstaan, dat sociaal en politiek bewust maakt, dat zijn doelstellingen zoekt buiten het theatergebeuren zelf.
Dit dossier is bijzonder interessant omdat het aandacht besteedt aan een kunstvorm die voor literatuur en toneel een uitweg zoekt uit het slop van individualistische navelkijkerij. J.W. Overeem begint met enige bedenkingen over het ontstaan van ‘aktiverend’ theater in situaties van verdrukking en minorisering. Daarna komen het werk van Brecht en de theatertheoretische fundering daarvan aan de orde. Mario van Hamersveld onderzoekt hoe, in welke mate en in welke zin het werk van Brecht in Nederland bekend geraakte, hoe het werd ontvangen enz. Daarna geeft J.W. Overeen een gesprek met Jan van der Vegt over de door hem op touw gezette schoolopvoering van de ‘Driestuivers-opera’. Jos Bours ten slotte heeft het in een goed gedocumenteerd artikel over ‘Het epies theater na Brecht in de Westeuropese samenleving’. Hij situeert het epische theater tegenover het absurde, existentialistische en documentaire theater, om ten slotte een afzonderlijke paragraaf te besteden aan P. Weiss en T. Dorst. Naast documenten over educatief en activerend theater in Nederland (o.m. de omstreden Proloog-zaak), nog een bijdrage over ‘Toneel als leermiddel’ van H. van Maanen. Boeiende en inspirerende lectuur.
| |
Korst
3de jrg., nr. 9, april 1974
Wij ontvingen deze aflevering van Korst, een uitgave van het ‘Deventer Literair café’, waarin een selectie uit de inzendingen voor de door het blad uitgeschreven proza- en poëziewedstrijd 1974. Het redactieadres: Literair Café, t.a.v. Arno Kramer, p/a Brink 30, Deventer (Ndl.). De redactie: Nel Twijnstra, Wim Arbouw, Gerrit Eilander en Arno Kramer.
Elf dichters en drie ‘verhalers’ vormen hier de oogst van de wedstrijd. Op enkele uitzonderingen na, mij onbekende namen. De kwaliteit is eerder matig: meestal typische adolescenten-poëzie met meer dagboeknut dan poëtische waarde, of gemakkelijke anekdotiek. Ook de verhalen komen niet uit boven de middelmaat. Een piekerig vertelsel van Guy van Hoof zou gered moeten worden door een te zwakke pointe, een soort parabelachtig proza van Jacobus P. Bos hangt nogal los aan mekaar. Het charmantst is dan nog een stukje met enkele geestige passages van Anne Marie Streppel: ‘Het mannetje’.
| |
Kultuurleven
41ste jrg., nr. 4, mei 1974
Twee artikels die de Belgische ontwikkelingshulp kritisch analyseren, en een Dossier over Japan: economie, politiek, religieuze en morele stromingen worden achtereenvolgens belicht. Van M. Engelborghs verschijnt een eerste deel ‘Markante Anglo-Amerikaanse romans van 1973’. Dit keer Engelse romans, met bijzondere aandacht voor recent werk van K. Amis, P. Bailey, P.P. Read,
| |
| |
A. Wilson, G. Greene en Iris Murdoch. Haar roman ‘The Black Prince’ wordt voorgesteld als ‘de beste Engelse roman van het afgelopen jaar’.
| |
Maatstaf
22ste jrg., nr. 5, mei 1974
Twee interessante Kafka-artikels. Het eerste, van Ernst Fischer, pleit voor een herwaardering van Kafka in Oost-Europa, vanuit marxistisch standpunt. In ‘Franz Kafka, het geheim van het slot’, confronteert H. Verhaar uiteenlopende interpretaties, om te besluiten: ‘Het slot ligt nergens en er is niets te vinden. Indien het toch bestaat, dan als wancreatie van onszelf; en indien er iets gevestigd is, dan wat wij er zelf in geprojecteerd hebben.’ In ‘Portfolio’ wordt werk gepresenteerd van Alain Teister. Ed Peereboom heeft een nogal oppervlakkig gesprek met een weinig toeschietelijke Karel van het Reve. Zeer knap gedaan maar als verhaal nogal doorzichtig, is ‘1869: A new tale of Sherlock Holmes’, door Ethel Portnoy. Ook zeer goed zijn drie verhalen van Jan Arends. Verder een nogal onbeduidend prozafragment van Mensje van Keulen en gedichten van A. van den Berg, A. Gelderblom en E. Evenhuis.
| |
Nieuwe Stemmen
30ste jrg., nrs. 4 en 5, febr.-maart en april 1974
In het dubbelnummer de uitslag van de literaire prijs ‘Nieuwe Stemmen’. Een prozaprijs werd niet toegekend. Wel werden heel wat dichters min of meer zwaar bekroond: Pieter Aerts, F. Deschoemaeker, H. van Daele, M. Dangin, F. Florizoone, F. Lambrecht en Roger Serras. De bekroonde gedichten worden in dit nummer allemaal opgenomen. Een goede en zeer gevarieerde keuze. Ook de andere gedichten in deze aflevering zijn van goede kwaliteit: werk van D. Desmadryl en van een zeer beheerste en daardoor veel krachtiger geworden R. Goswin. Verder een verhaal van P. Brondeel over de aftakeling van de illusie van een vereenzaamde.
In het aprilnummer één verhaal, van Roger Pieters: ‘De krijgsgevangene’. Het vertelt, vanuit het standpunt van een kleine jongen, de verwarrende laatste dagen van oorlog en bevrijding. Verder gedichten. Jan Veulemans schrijft in ‘Een lied naar Pasen’ een zeer persoonlijke Goede Weekcyclus. Zwakker zijn de verzen van F. Florizoone. R. Hannelore schrijft intens natuurpoëzie met ‘Twee laattijdige gedichten voor Guido Gezelle’. Zeer gestileerd en bewerkt zijn de gedichten van Nic van Bruggen. Van Mark Debuysere ten slotte wat te barok-hermetische poëzie.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
27ste jrg., nr. 3, maart 1974
Erik van Ruysbeek schrijft zeer sterke wijsgerig beeldende gedichten. Poëzie van Luk Deleu is speels erotisch. Andere poëzie: een goed sfeergedicht van Patricia Lasoen en goed werk van Hubert de Vogelaere, Armand van Assche en Walter Haesaert. In ‘Liefste Lim’ schrijft Ludo Frateur in briefvorm in een zeer emotionele taal de geschiedenis van een liefde. ‘Snapshot “A”’ van Wim Meewis is onleesbaar proza, en zal dus wel ‘grensverleggend’ zijn. C.C. Krijgelmans schrijft een groteske tekst: ‘De heilige drievuldigheid zoals zij zich achter een wolk verschuilt’. In zijn opstel
| |
| |
‘Het onbewuste in het scheppingsproces’ geeft Antoon Vloemans een historisch overzicht van de opvattingen van dichters en denkers over de rol van het onbewuste in de kunstschepping. In de rubriek ‘Reflex’ ten slotte schrijft K. Jonckheere enige bedenkingen over het wezen van poëzie, en P. Platteau beschrijft de laatste jaren van Gerard Vermeersch.
| |
Ons Erfdeel
17de jrg., nr. 2, maart-april 1974
Drs. A.J. Vervoorn schrijft over ‘Surinaamse schrijvers en het Nederlands’. Hij situeert de plaats van het Nederlands in Suriname, om dan uitvoerig in te gaan op de eigen kenmerken van het Surinaams Nederlands, dat o.m. opvalt door de grote assimilatie van elementen uit andere talen, zoals Engels en Sranantango, de taal van Suriname zelf. Mark Grammens bepleit de ontwikkeling van een eigen buitenlands politiek beleid voor Vlaanderen en J. Kruithof staat zeer kritisch tegenover de bestaande televisieprogrammatie, in ‘Funkties van de televisie’. Naast de klassieke eis van informatie, opvoeding en ontspanning wil hij het medium ook gebruikt zien voor ‘het helpen oplossen van maatschappelijke problemen en het bevorderen van wat de participatorische democratie genoemd wordt’. Hans Redeker stelt het werk van de 17de-eeuwse genre- en portretschilder Gerard Ter Borch voor. In zijn opstel, met als titel ‘Ter Borch's stille erotiek’, legt hij vooral de klemtoon op de emblematische dubbele bodems van zijn werk. J.J. Meijer rakelt in ‘Moord in Jeruzalem’ de nogal geheimzinnige dood, in 1924, van de dichter J.I. de Haan op. In ‘Amerika en de Nederlandstalige schrijvers’ zet prof. dr. E. Krispyn opzet en realisatie uiteen van de reeks studies ‘World Authors Series’ en vertalingen ‘Library of Netherlandic Literature’ (beide bij Twayne, New York). J.H.W. Veenstra onderzoekt de periode van Du Perrons verblijf in België, zijn contacten met Vlaamse auteurs. Hij spreekt over de relatie tussen Du Perron en België als ‘een mésalliance’. Ten slotte een bijdrage van J. Torfs over het openbaar bibliotheekwezen in Vlaanderen.
| |
Raam
nr. 102, mei 1974
Eerder gepland, maar door het lot verschijnend als een In-memoriam, is dit nummer, onder gastredactie van Jan Geurt Gaarlandt, helemaal gewijd aan de dichter Chr. J. van Geel. Er staan heel wat tot nog toe ongepubliceerde verzen in, uit de zeer rijke poëtische nalatenschap van de dichter. Daarnaast een reeks benaderingen van zijn zeer eigenzinnig werk. Sommige over het geheel, andere geconcentreerd op één bundel of enkele gedichten. Maar allemaal intens bezig met die fascinerende wijze van natuurpoëzie schrijven, waarbij het menselijke aan de oppervlakte helemaal verdwijnt om in de diepte des te interessanter onthuld te worden. Enkele medewerkers hebben meer aandacht voor de manier waarop deze poëzie tot stand kwam, dikwijls met de ‘betuttelende meelezing’ van vrienden en geestverwanten. Daarover schrijven vooral Enno Endt en H. van den Bergh. Anderen, zoals Ser J.L. Propp en J. Offerhaus, publiceren en commentariëren correspondentie met de dichter. Als geheel
| |
| |
het portret van een introvert perfectionist en miniaturist, die zich meer en meer met de poëzie identificeerde en zich tot een uniek oeuvre omschiep.
| |
Septentrion
3de jrg., nr. 1, 1974
‘L'Erotisme tranquille de Gerard Ter Borch’ van H. Redeker is vertaald uit het jongste nummer van Ons Erfdeel. Jan Deloof stelt de bundel vertalingen door M. Carême, van poëzie van Gezelle, Van de Woestijne, Van Nijlen en Van Ostaijen voor. Enkele specimens van de vertalingen worden opgenomen. Ook een artikel van G. van Hoof, over de schilder Maurits van Saene, was eerder in Ons Erfdeel te lezen. Jan van der Vegt schrijft een overzicht van ‘La nouvelle poésie aux Pays-Bas’. Na een algemene schets van de ontwikkeling sinds 1945, blijft hij vooral staan bij een 15-tal zeer actuele dichters. Van elk van hen wordt een gedicht in Franse vertaling opgenomen. Ten slotte een zeer interessant artikel van J.E. van der Wielen over de oude Nederlandse stadskernen: verval, conservering en restauratie.
| |
Tirade
18de jrg., nr. 197, mei 1974
Twee verhalen die nogal wat met elkaar gemeen hebben. Beide gaan over het uitzichtloze, door illusies en dwanghandelingen in stand gehouden leven van oude mensen. Beide hebben hetzelfde trage ritme en de egale verteltrant gemeen: ‘Een verjaardag’ van R.J. Peskens, en ‘Ik heb hem wel honderd keer geroepen vannacht’, van K. Milot. Een gedicht van J.C. van Schagen. Als aanvulling bij het artikel van Veenstra in Ons Erfdeel over Du Perron en België, kunnen hier de herinneringen gelezen worden van Aty Greshoff: ‘Eddy's Brusselse jaren’. ‘In den beginne was de leugen’ is de titel van een scherpzinnig psycholinguïstisch artikel van J.A.M. Meerlo over verschillende woordfuncties en conversatiepatronen.
| |
Yang
10de jrg., nr. 56, april 1974
Herman Sabbe stelde een lijvig nummer samen over de componist Lucien Goethals. Zelf begint hij met een ‘Portret onder 19 spots’: 19 fragmenten van een benadering van zijn werk. Een gesprek van Gust Gils met de componist gaat achtereenvolgens over de samenwerking en interactie tussen poëzie en muziek - een domein waarin beide gesprekspartners experimenteren -, over de wisselwerking tussen jazz en ‘klassieke avantgarde’ in de muziek, en vandaar over het aandeel van improvisatie in moderne composities. Jan L. Broeckx schrijft ‘Impressies & reflexies bij het luisteren naar muziek van Lucien Goethals’ en Henri Pousseur publiceert een open brief aan de componist ‘sur les rapports d'un certain langage musical et d'un certain engagement socio-politique’. Daarin o.m. een uitvoerige technische analyse van Goethals' werk ‘Llanto por Salvador Allende’. N. Lachartre heeft het over ‘Cellotape’ van Goethals, een gemengde compositie, waarin gebruik gemaakt wordt van traditionele instrumenten en magnetische band. Meer algemeen over de elektronische composities schrijven C. Deliege en K. Goeyvaerts. Verdere benaderingen door Chr. Delannoy, G.W. Raes, een opstel van R. Servais over de filmmu- | |
| |
ziek van Goethals, enkele huldebijdragen, een curriculum vitae, een lijst van composities en een discografie.
| |
Varia
- In Gezelliana (4de jrg., nr. 3-4, 1973) schrijft J. Geens een overzicht van Gezelle-publikaties in 1972. J.J.M. Westenbroek en R.F. Lissens kunnen het niet eens worden over enkele kwesties rond het handschrift van ‘'t Er viel 'ne keer...’. J. Boets geeft twee teksten van Gezelle voor E. Rembry met commentaar uit.
- Het nr. 139 (23ste jrg., maart-april 1974) van Vlaanderen is gewijd aan Victor Servranckx. Het is samengesteld door Maurits Bilcke en bevat zowel reprodukties en teksten van de schilder als opstellen over zijn werk.
- Kruispunt-Sumier (nr. 49, maart 1974) wordt helemaal in beslag genomen door een roman van Vic van Saarloos: ‘Home Sweet Home’.
Hugo Brems
|
|