| |
| |
| |
Kroniek
Marcel Janssens / Belgo-Dutch?
Enkele maanden geleden gaf Joos Florquin in dit tijdschrift een aantal voorbeelden van de onwaarschijnlijke verwarring die telkens weer opduikt, wanneer het eropaan komt het land van herkomst te bepalen van Zuidnederlandse letterkundigen (Er zijn nog Belgen, in het septembernummer 1973, blz. 545-548). Soms zijn die dames en heren Belgen, dan weer Vlamingen, ook al eens een keer helemaal niets. De geciteerde voorbeelden kwamen uit een recente publikatie van de Nederlander Gerrit Komrij. Een Nederlander zou beter moeten weten of althans consequent kunnen zijn, maar zijn het niet uitgerekend Nederlanders, die - schaarse uitzonderingen niet te na gesproken - er steevast mee doorgaan over ‘Belgen’ te spreken, ook wat betreft literatuur en literatoren, alsof het een classificatie gold die zo ondubbelzinnig zou zijn als die in een internationale voetbalwedstrijd: Holland-België?... Ik wil het hier verder niet hebben over de ‘nationalisatie’ van Zuidnederlandse letterkundigen, al hangt ook dat samen met de begripsverwarring die er heerst omtrent de benaming van onze taal en letterkunde en al kan men het een niet zonder het ander opklaren, vooral ten behoeve van buitenlanders. Uitgaand van een paar recente gegevens wou ik nog eens de aandacht vestigen op het probleem van die benaming, vooral voor extern gebruik - een probleem dat tegelijk wetenschappelijke en cultuurpolitieke aspecten vertoont. Als het onze Noorderburen al zo moeilijk valt de passende benamingen te gebruiken, wat moet het dan wel elders wezen? Ik heb het zelf onlangs ondervonden.
Het kan ook niet mijn bedoeling zijn de voortreffelijke inventaris, die prof. R.F. Lissens opstelde (Benamingen van onze letterkunde in encyclopedieën en literaire lexicons. Gent, Secretariaat van de Academie, 1962), aan te vullen, noch iets af te dingen op zijn praktische voorstellen tot regeling van de terminologie in zijn Bijlage (blz. 44-45). Vier jaar voor de ‘Klarstellung’ der hoogleraren-neerlandici betreffende de eenheid van de Nederlandse taal, stelde R.F. Lissens enkele equivalenten van de benaming (Nederlands) in enkele vreemde talen voor ter aanduiding van de Nederlandse letterkunde als geheel. Uit een paar recente feiten die ik gewoon uit de actualiteit sprokkel zonder naar volledigheid te (kunnen) streven, moge
| |
| |
blijken hoezeer deze praktische wenken in de wind werden geslagen en zelfs hoezeer sommigen aan de opportuniteit ervan twijfelen. De term ‘Nederlands’ blijft op zichzelf en voor ons al dubbel geladen; hoe moet het dan naar buiten toe?
Joos Florquin citeerde in zijn opstel de inaugurale rede van R.P. Meijer, hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde te Londen. Een lang uittreksel uit die rede Dutch and Flemish: Two Literatures or One? (16 mei 1973) verscheen in Nederlandse vertaling in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad (25 mei 1973) onder de titel Eén literatuur of twee. De volledige tekst kan men nu in het Nederlands lezen (Nederlands en Vlaams: twee literaturen of één, in Ons Erfdeel, 5/73, blz. 38-53). De combinatie ‘Dutch (literature)’ en ‘Flemish (literature)’, die in overeenstemming is met het door Lissens geformuleerde voorstel ter aanduiding van de tweeledigheid van Noord en Zuid en het bestaan van twee literaturen zou laten vermoeden, komt in het licht van de thesis eerst wat vreemd voor, maar de hele strekking van de tekst laat geen twijfel bestaan over de noodzaak van een geïntegreerde (groot-)Nederlandse literatuurgeschiedschrijving. Meijer acht het onnauwkeurig en daarom ongewenst, ‘het Nederlands in België aan te duiden met het woord Vlaams, daar deze aanduiding vooral in het buitenland, de indruk wekt dat men met twee talen te doen heeft, terwijl er maar één is’ (41). Zijn conclusie wat betreft de literatuur is even formeel: het gaat niet op, van noordelijk standpunt uit, de Zuidnederlandse literatuur na de middeleeuwen in aanhangselachtige hoofdstukken onder te brengen, want dan zou men het ook noodzakelijk moeten vinden om de Middelnederlandse literatuur in inleidingachtige hoofdstukken te behandelen, wat nog geen enkel Noordnederlands historicus deed (48). De titel van zijn lezing duidt dus paradoxaal een tweeledigheid in de eenheid aan - een paradox die ik ook vind in de betiteling van de Bibliotheca Neerlandica, a Library of Classics of Dutch and Flemish Literature. R.P. Meijer
blijkt het equivalent ‘Netherlandic’ ter aanduiding van onze literatuur als geheel niet te gebruiken. In zijn Literature of the Low Countries. A short History of Dutch Literature in the Netherlands and Belgium (Assen, Van Gorcum & Comp., 1971), die het heel-Nederlandse standpunt van de inaugurale rede al in de praktijk bracht, neemt hij voldoende voorzorgen tegenover zijn Engelstalig publiek i.v.m. de lading van de termen ‘Holland’, ‘the Netherlands’ en ‘Low Countries’ - dus wat het taalgebied aangaat, maar om de taal, die gesproken wordt in het Koninkrijk der Nederlanden en in het Nederlandstalige deel van België, te noemen, gebruikt hij gewoon de term ‘Dutch’. Zo spreekt hij ook van ‘Dutch literary scholarship’ (o.c., blz. VIII), waarmee hij wel het hele Nederlandse taalgebied zal bedoelen,
| |
| |
wat uit zijn biografie moge blijken. Maar de terminologische voorzorgsmaatregelen ten spijt vraag ik me toch af, of voor wetenschappelijke doeleinden (en ook anderszins) het gebruik van het equivalent ‘Netherlandic’ ter aanduiding van de éne taal en literatuur niet aan te bevelen is.
Ikzelf heb in elk geval de combinatie Contemporary Dutch Literature in Belgium, zoals te lezen staat in de titel van een door ons Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur uitgegeven brochure, als vreemd en misleidend ervaren. De opdracht bestond erin, een kort overzicht van de hedendaagse Zuidnederlandse letterkunde te schrijven, dat voor verspreiding in het buitenland dienstig zou kunnen zijn, bijvoorbeeld in het kader van een of andere ‘Belgische Week’. Precies omdat een dergelijke ‘Belgische Week’ de aanleiding vormde voor het verspreiden van de brochure, parallel met een overzicht van de ‘Franstalige Literatuur in België’, moest de titel van het essay gewijzigd worden in ‘Hedendaagse Nederlandse Literatuur in België’. Daarvan maakte de Engelse vertaler zonder verpinken: Contemporary Dutch Literature in Belgium. Volgens de afspraak kon de Noordnederlandse literatuur uiteraard niet als zodanig opgenomen worden in het overzicht. Het ging er niet om de aanwezigheid van W.F. Hermans' werk (‘Contemporary Dutch Literature’ moet dat dan maar heten) in België te beschrijven, wél was de opzet, wat informatie te verstrekken over recente door Vlamingen geschreven Nederlandstalige teksten. Het essay speelt zoals afgesproken de kaart van de tweeledigheid en dus van de afzonderlijke behandeling van Noord en Zuid, hoe moeilijk dat voor de beschrijving van de situatie sinds 1945 ook moge uitvallen. Kan men immers staande houden dat de landsgrens een operationeel criterium biedt om letterkundige geschriften sinds de tweede wereldoorlog in dat éne taalgebied op te delen in Noord en Zuid? De eerste bladzijden van het essay werden trouwens opgeofferd om het tegendraadse van deze operatie in het licht te stellen. Welnu, vermits dan toch enkel één luik van de tweeledige constellatie ter sprake mocht komen, had
er volgens de aanbevelingen van R.F. Lissens ‘Contemporary Flemish Literature’ in de titel moeten staan. Maar zelfs dat niet.
Een Engelssprekende vroeg mij heel verbaasd of er dan geen in het ‘Belgian’ geschreven literatuur in België bestond. Wat hij zich allemaal heeft voorgesteld bij de verbinding ‘Dutch Literature in Belgium’, heb ik moeilijk kunnen achterhalen. Ik achtte het nodig een inleidende uiteenzetting aan een soort ‘Klarstellung’ te offeren en te trachten de connotaties van ‘Dutch’ in verbinding met België in de juiste banen te leiden. Voorlopig lijkt de door C.B. van Haeringen geïntroduceerde wetenschappelijke term ‘Netherlandic’ nog niet in bredere kringen doorgedrongen, al beschouw ik hem als
| |
| |
een aangewezen instrument om verdere verwarring tussen rijks- en taalgebied, voortspruitend uit de gangbare betekenissen van ‘Dutch’ en ‘Flemish’, klem te zetten. Hoe het met ‘Noord-’ en ‘Zuidnederlands’ ten gerieve van het Angelsaksische taalgebied moet, weet ik niet. Ik stel vast dat de opstellers van de ‘Klarstellung’ hun toevlucht moesten nemen tot omslachtige benamingen als ‘holländische und flämische Niederländisch-Sprechende’... We kunnen ons wellicht voor het Engels zoals voor andere vreemde talen tevreden stellen met de bestaande en geleidelijk - althans in wetenschappelijke milieus - doordringende equivalenten van ‘Nederlands’ om dan, in tweede instantie, zo de tweeledigheid van de literaire situatie nodig moet worden aangeduid, de equivalenten ‘Dutch-Flemish’, enz. te gebruiken. Het ware evenwel een illusie te hopen dat daarmee de dubbelzinnigheid en de misvattingen omtrent de eenheid van onze taal in de éne taal geschreven letteren op korte termijn uit de weg zouden kunnen worden geruimd.
Of is het om opportunistische redenen raadzamer een stap terug te zetten en toch maar in het buitenland zoiets te propageren als ‘Flämische Literatur’, zoals H. Dyserinck, hoogleraar in de Comparatistische Afdeling in de Filosofische Faculteit te Aken, voorstelde (in de Vrije Tribune van Gazet van Antwerpen, 6 september 1973)? H. Dyserinck ergert zich terecht aan een bij Van Gorcum & Comp. te Assen uitgegeven boek van H. Elema over vertalingen uit het Duits ‘ins Holländische’. Hoewel hij van mening is dat wij er alle belang bij hebben op de in Duitse wetenschappelijke kringen gebruikelijke term ‘Niederländisch’ te blijven doorduwen, knoopt hij aan het geval Elema nog een andere conclusie van opportunistische en cultuurpolitieke aard. Hij raadt Vlaamse letterkundigen aan de algemeen-Nederlandse solidariteit niet irrealistisch te overschatten en de eigen troeven die zij als Vlaamse literatoren t.o.v. het buitenland in handen hebben, niet te onderschatten. Hij stelt voor niet alles naïef op een ‘Nederlandse’ kaart te zetten. Hij acht het verstandiger met in het Nederlands geschreven werk als ‘Flämische Literatur’, enz. naar buiten te treden.
Ik geef toe dat ik het nuttig effect van een dergelijke opportunistische politiek op korte termijn niet kan schatten. Wel kan ik me voorstellen dat dan het gevaar niet denkbeeldig is, dat naar analogie van wat de Nederlander Elema deed, buitenlandse uitgeverijen a fortiori gaan uitpakken met ‘Aus dem Flämischen’ en ‘Traduit du flamand’. En dan zijn we weer waar we waren, alle ‘Klarstellungen’ en ergernis over de misgreep van Elema ten spijt. Ik vind op het kaft van Franse vertalingen af en toe zo iets als ‘Traduit de l'américain’. Maar de verhouding tussen Engels en Amerikaans (evenals tussen Engelse en Amerikaanse literatuur) ligt toch helemaal an- | |
| |
ders dan die tussen Nederlands en Vlaams, zodat de gebruiken van Franse uitgevers van Amerikaanse romans helemaal niet als voorbeeld kunnen gesteld worden voor een Duits uitgever van Het boek alfa. Bovendien zou ik om redenen van cultuurpolitiek opportunisme de analogie met ‘Vlaamse primitieven’ of ‘Vlaams expressionisme’ (in de schilderkunst) niet overschatten. De connotaties van dergelijke verbindingen zijn vergelijkbaar met die van zo iets als ‘de Vlaamse Beweging’. Het risico van misvattingen is in dergelijke gevallen veel minder groot dan bij ‘de Vlaamse literatuur’ en in het (onontwijkbare?) spoor daarvan: ‘Aus dem Flämischen, Traduit du flamand...’. Zou het niet eerder aanbeveling verdienen op lange termijn - met de onverzettelijkheid van de druppel op de steen - op de equivalenten van ‘Nederlands’ te blijven mikken, alvast in wetenschappelijke kringen, die nu reeds een grotendeels bekeerde parochie uitmaken, en dan daarbuiten?
Wie zich de visu wil vergewissen van de bijna groteske begripsverwarring, raad ik aan de catalogi van een of andere (zelfs) vermaarde buitenlandse bibliotheek te gaan inkijken. Dat een boek als Bei uns in Deutschland bij de Duitse literatuur gecatalogeerd wordt en een Franse vertaling van de volledige werken van H. Conscience bij de Franse, zal men een Madrileens catalograaf niet kwalijk nemen. Maar kijk maar eens wat er met sommige andere in origineel of vertaling aanwezige Flamencos en Fiamminghi gebeurt. In bepaalde gevallen is de vermelding van een Amsterdams uitgever genoeg om het werk van een Vlaming als ‘holandès’ te nationaliseren. Ik moge nog eens verwijzen naar het overzicht van R.F. Lissens. De voorbeelden zijn zowel lachwekkend als ergernisgevend. En voor mijn part bedroevend.
Wat voor vreemde omschrijvingen iemand die voor een anderstalig publiek over Nederlandse literatuur schrijft en de equivalenten van ‘Nederlands’ niet bezigt, moet uitvinden, is mij onlangs duidelijk gebleken uit de lectuur van een essay van M.J.G. de Jong, La critica letteraria del Novecento nell' area linguistica olandese (Annali, 1973, 1, Istituto Orientale di Napoli, blz. 191-209). Het moge dan waar zijn dat de belangrijkste recente woordenboeken ‘neerlandese’ lexicografisch niet valoriseren, en dat bloemlezers teksten uit Zuid en Noord voor Italiaans gebruik hebben bestempeld als ‘olandese’; het is evenzeer een feit dat J. Weisgerber reeds in 1958 in het Italiaans een overzicht publiceerde onder de titel Storia della Letterature neerlandese del Belgio (in: Antonio Mor en Jean Weisgerber, Storia della Letterature del Belgio. Milano, Nuova Accademia Editrice, 1958). Er is nog meer. Collega Hugo Plomteux, die ik voor deze informatie dank, bezorgde me een referentie uit een grammatica, verschenen in Milaan in 1897, die ‘la
| |
| |
comune denominazione di neerlandese’ voorstelt voor de taal van Nederland en Vlaanderen. Verre van mij te beweren dat de term ‘neerlandese’ ruim verspreid is. In woordenboeken en encyclopedieën vindt men hem wel als synoniem van ‘olandese’, maar niet op zijn normale plaats in het alfabet. Lexicografisch leeft hij in een Italiaans maquis. Maar hij bestààt en staat ter beschikking, zoals in de Milanese Serie Europa. Belgio / Poeti Fiamminghi di lingua neerlandese. Tegenvoorbeelden uit recente Italiaanse publikaties zijn er helaas in groter getale te vinden. Het blijken vooral Vlamingen te zijn die het Italiaans publiek informeerden omtrent de eenheid van onze taal en letterkunde; Nederlanders blijken door de band genoeg te hebben aan ‘olandese’. Nochtans moet mits deskundige toelichting ook voor een breed publiek de term ‘neerlandese’ ingang kunnen vinden in verbindingen als ‘la letteratura neerlandese nelle (delle) Fiandre’ of ‘del Belgio’. Wanneer het Italiaans equivalent van ‘Nederlands’ bovengronds ingeburgerd mocht worden, dan zou een hopeloze verwarring als in de bloemlezing L'espressionismo neerlandese, samengesteld door Renzo Paris (in Carte Segrete 5, Roma, marzo 1968, blz. 150-161) onmogelijk zijn: daar worden H. Teirlinck en P. van Ostaijen tezamen voorgesteld als de grote namen van het ‘espressionismo neerlandese’ en Van Ostaijen apart als ‘il corifeo dell' espressionismo fiammingo’. Dat is dan weer de groteske geschiedenis van ‘Streuvels, cuetista holandès’ en van ‘Ruusbroec, een Vlaams schrijver uit de omgeving van Brussel, één van de talrijke mystieke schrijvers uit Holland’.
M.J.G. de Jong, die nochtans als weinig andere Nederlanders gesensibiliseerd is voor het probleem, verkoos de lange, omslachtige weg: ‘nell' area linguistica olandese’ in de plaats van ‘in neerlandese’ of ‘in lingua neerlandese’. Met ‘la letteratura olandese’ en ‘critica olandese’ bedoelt hij de heel-Nederlandse literatuur en kritiek, dus zowel Lucebert als Claus, Merlijn zowel als Diagram. In sommige gevallen betekent ‘olandese’ evenwel ‘Noordnederlands’, vooral in verbindingen waar M. de Jong Nederlanders in het gezelschap van Vlamingen vermeldt. Lucebert is ‘il poeta-pittore olandese’; Claus, ‘il poeta-drammaturgo-romanziere’, wordt in de onmiddellijke buurt van Lucebert niet ‘genationaliseerd’ (196). Op blz. 198, waar M. de Jong de linguïstische stilistiek van de Amsterdamse School bespreekt, beduidt ‘ambiente olandese’ zeker ‘Hollands’. Het epitheton ‘olandese’ bij P. Rodenko (198) en J.F. Vogelaar (208) hoort kennelijk bij ‘Olanda’ en slaat niet op het hele taalgebied, analoog met het epitheton ‘fiammingo’, dat enkele Vlaamse critici die ‘nell' area linguistica olandese’ werkzaam zijn, meekrijgen. Wegens de dubbele lading van ‘olandese’ - zoals die van ‘Nederlands’ in onze eigen taal - blijft een verbinding als
| |
| |
‘il critico fiammingo (...), l'autore della prima trattazione teoretica in lingua olandese’ (203), mij zeer eigenaardig toeklinken... Terwijl M. de Jong zelf in zijn titel de nodige voorzorgen blijkt genomen te hebben met zijn omschrijving, heeft de persoon die zijn titel bovenaan elke pagina verkort weergeeft, minder scrupules aan de dag gelegd: boven M. de Jongs tekst staat immers negen keer in kapitalen: ‘La critica letteraria del novecento olandese’. Als die persoon mag doorgaan voor de gemiddelde Italiaanse lezer van M. de Jongs essay, kan ik mij indenken dat die de zaak slecht heeft begrepen of er, verward, de brui aan gaf. Op voorwaarde dat de terminologie ondubbelzinnig wordt toegelicht, m.a.w. wanneer het taalgebied en de rijksgrenzen terminologisch duidelijk worden afgebakend, lijkt mij het equivalent ‘neerlandese’ nochtans best bruikbaar en dan kan er nog weinig verwarring voortkomen uit het gebruik van bijvoorbeeld ‘il critico fiammingo’ (eventueel ‘belga’), wat dan niet ambiguër meer zou zijn dan iets als ‘lo scrittore groninghese’ (eventueel ‘olandese’).
De Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap heeft zich ten slotte ook met de zaak (althans met de interne aspecten ervan) beziggehouden en heeft in zijn vergadering van 4 december 1973 eenparig een Voorstel van Decreet tot vaststelling van de officiële benaming van de Nederlandse taal aangenomen. Het decreet moest de term ‘Nederlands’ overeenkomstig grondwettelijke bepalingen officieel bekrachtigen, terwijl luidens Artikel 3 van het Voorstel het gebruik van ‘Vlaams’ beperkt moet worden ‘tot die gevallen waarin zulks wegens historische of folkloristische redenen verantwoord is’. De Commissie voor taalwetgeving en taalbescherming, die het voorstel op 20 november 1973 besprak, wijzigde Artikel 3 als volgt: ‘Het gebruik van de termen “Vlaams” of “Vlaamse taal” tot aanduiding van de benaming van de taal gebruikt door de Nederlandse Cultuurgemeenschap van België, is beperkt tot die gevallen waarin zulks wegens historische, geografische of volkskundige redenen verantwoord is.’ Het Beknopt Verslag van de vergadering van de Cultuurraad van 4 december 1973 vermeldt volgende uitspraak van de verslaggever: ‘Na goedkeuring van het voorgelegde voorstel van decreet zal men nog steeds de Vlaamse Leeuw kunnen zingen, het Vlaamse heir zal pal kunnen blijven staan, maar verder zal het nu weerklinken “In Vlaanderen, Nederlands”. (Men glimlacht). (Applaus op alle banken).’
Zo ver zijn we officieel geraakt met het Nederlands in de Vlaamse regio en aanpalende gebieden. De uitvoering van Artikel 4 zal aan de bestaande toestand in Vlaanderen weinig veranderen, omdat de officiële benaming slaat op de taal, niet op gevestigde eigennamen van organismen, instituties, verenigingen e.d. (De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letter- | |
| |
kunde had haar benaming reeds tevoren aangepast.) Wie nu de verouderde maar nog representatieve Lijst van geleerde en literaire genootschappen in België (Brussel, 1960) overloopt, moet vaststellen dat wij niet door consequentie hebben uitgemunt. Elk geval kan natuurlijk apart bekeken worden in verband met ‘historische, geografische of volkskundige redenen’ en van zoveel andere redenen meer. Wat ‘Vlaams’ betreft, spreken (spraken) wij o.m. van: Vlaamse Leergangen te Leuven, Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen, Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, Vlaams Filologencongres, Vlaamse toponymische Vereniging te Leuven, Vlaamse Wetenschappelijke Stichting, Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium Antwerpen. Dit kan natuurlijk allemaal verantwoord worden, evenzeer als Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven en Koninklijke Vlaamse Schouwburg. Daarnaast hebben we een Koninklijke Nederlandse Schouwburg, Nederlands Toneel Gent, vanzelfsprekend een Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, ergens in Vlaanderen een Erasmusgenootschap, Nederlands Verbond van de Werkgemeenschappen, een Ministerie van Nederlandse Cultuur en Vlaamse aangelegenheden, een Vlaamse Televisie met Nederlandse uitzendingen, een Nederlandsche Boekhandel in Antwerpen. Zo pas verscheen een studie van M. Verleyen, ‘Vlaamse leergangen’ en het begin van de vernederlandsing te Leuven 1924-1935 (Overdruk uit Onze Alma Mater, jaargangen 1972 en 1973). De term ‘Nederlands’ komt in
dergelijke gevallen in Vlaanderen echter weinig voor. ‘Zuidnederlands’ treffen we nog minder aan: Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, Zuidnederlandse Dialectcentrale, Zuidnederlandse Vereniging tot Vereenvoudiging van de Spelling. De benaming ‘Zuid-Nederlandse zeemlederfabriek N.V.’ dekt waarschijnlijk een heel andere lading...
Ik wilde het hier echter niet hebben over interne Vlaamse aangelegenheden, maar over benamingen voor extern gebruik. Ik stel vast dat wanneer Franstaligen in ons land benamingen van instituties, verenigingen enz. vertalen, ze gewoon de equivalenten ‘Flamand’ en ‘Néerlandais’ overnemen. Daar kan wellicht een tip in zitten. Wanneer we zelf (laten) vertalen, kunnen we dan ook om wetenschappelijke en cultuurpolitieke redenen wat meer bedachtzaamheid aan de dag leggen. Als laatste voorbeeld dit: Foundation for the Promotion of the Translation of Dutch Literary Works (Amsterdam), tevens uitgeefster van Writing in Holland and Flanders, waarbij de combinatie van ‘Dutch’, ‘Holland’ en ‘Flanders’ voor een Engelstalige rijkelijk verwarrend moet zijn. Bestaat er dan zo iets als Holland-Dutch en Flanders-Dutch (Belgo-Dutch?), of zouden we die taal dan maar met Van Haeringen Netherlands noemen? Kan de Cultuurraad voor de Nederlandse
| |
| |
Cultuurgemeenschap, die orde op zaken wou in Vlaamse aangelegenheden, op eigen initiatief of in samenwerking met Nederland ook niet ten gerieve van het buitenland een tekst in vertaling ter beschikking stellen met de equivalenten van de benaming voor de taal, die hij in België gebruikt wenst te zien, opdat wij niet ostentatief, maar met bedachtzame tact aan het buitenland kenbaar zouden maken wat wij eigenlijk willen?
|
|