Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 119
(1974)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
Kroniek
| |
[pagina 406]
| |
Ulrich Plenzdorf heeft voor zijn boek twee literaire voorbeelden gebruikt: enerzijds Goethes Die Leiden des jungen Werthers, een overbekend klassiek werk (verplichte schoollectuur?), en anderzijds, als tegengewicht, Salingers Der Fänger im Roggen, het in de DDR in ruimere kringen niet bekende moderne werk van een Amerikaan, dat o.a. door Heinrich Böll vertaald werd. Hij heeft zijn voorbeelden in ruimte en in tijd getransmitteerd: plaats van de handeling is noch Goethes Wetzlar noch Salingers New York, maar Plenzdorfs Berlijn. De geschiedenis speelt zich evenmin twee honderd jaar geleden af noch in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, maar in de laatste maanden van het jaar 1968, dat echter niet expressis verbis genoemd wordt.Ga naar eind4 De structuur van het werk is in zekere mate door Goethes ‘Werther’ bepaald, terwijl Salingers ‘Fänger’, geschreven in teenagerstijl, ongetwijfeld als stijlvoorbeeld gediend heeft. Er dienen in de structuur van het verhaal vier plans onderscheiden te worden: het documentaire plan (doodsberichten van de held), de reconstructiepogingen van de vader (in de vorm van dialogen) en daarbij aansluitend de commentaar bij de gebeurtenissen en de interpretatie daarvan door de held zelf na zijn dood, en ten slotte het gebruik van Werthercitaten door de held. Het boek begint met een gefingeerd bericht in de Berliner Zeitung van 26 december over een ongeval, waarbij de jongeman Edgar W. op kerstavond zwaar gewond werd. Er volgen drie overlijdensberichten van Edgar Wibeau: vanwege zijn Berlijnse en zijn vroegere Mittenbergse collega's en vanwege zijn moeder (7-8). Vader Wibeau zoekt, door schuldgevoelens gedreven, achtereenvolgens Edgars moeder op, van wie hij al langer dan tien jaar gescheiden is, Edgars kameraad Willi, zijn geliefde Charlie en zijn brigadier Addi. De overledene nu onderbreekt voortdurend deze gesprekken, waardoor hij de gelegenheid krijgt om zijn eigen leven vanuit een ‘Jenseits’-perspectief (verg. ‘jenseits des Jordan’, (16)) te commentariëren en te interpreteren. Zijn toelichtingen nemen naar het einde toe een steeds ruimere plaats in. Uit het gesprek tussen de ouders blijkt dat moeder Wibeau haar zoon tot voor korte tijd met succes heeft opgevoed, waardoor diens plotselinge opstandigheid geaccentueerd wordt: Der Sohn der Leiterin, bis dato der beste Lehrling, Durchschnitt eins Komma eins, entpuppt sich als Rowdy! Schmeisst die Lehre! Rennt von zu Hause weg! Ich meine...! Und dann kamen ziemlich schnell und regelmässig Nachrichten von ihm. Nicht an mich. Bewahre. An seinen | |
[pagina 407]
| |
Kumpel Willi. Auf Tonband. Merkwürdige Texte. So geschwollen. (9) Daar tegenover staat echter Edgars visie: ‘Edgar Wibeau hat die Lehre geschmissen und ist von zu Hause weg, “weil er das schon lange vorhatte”.’ (16). Hij verklaart zijn daad als een reactie op zijn al te goede opvoeding en op zijn uitstekende resultaten, waardoor een verwachtingspatroon ontstaan was dat hem helemaal geen speelruimte meer liet. Het gaat hier kennelijk om het probleem van de persoonlijke vrijheid binnen de opvoeding. Vervolgens zoekt vader Wibeau in Mittenberg Edgars kameraad Willi op, met wie hij samen de geluidsbanden, die als Werther-brieven fungeren, beluistert: kurz und gut / wilhelm / ich habe eine bekanntschaft gemacht / die mein herz näher angeht - einen engel - und doch bin ich nicht imstande / dir zu sagen / wie sie vollkommen ist / warum sie vollkommen ist / genug / sie hat allen meinen sinn gefangengenommen - ende etc. (17-19) Vader Wibeau wordt niet veel wijzer. Ook Willi heeft geen verklaring voor Edgars vlucht naar Berlijn. Hij stelt alleen vast dat hij zelf niet de nodige moed voor zo'n daad opgebracht zou hebben. Het gedeelte waarin dialoog en commentaar elkaar afwisselen, is dan ook vrij kort (17-28). Hierop volgt een langere commentaar van Edgar (28-43), het verhaal van zijn robinsonade in een op afbraak staande volkstuin in Berlijn. Verschillende details wijzen erop dat Edgar gevlucht is uit reactie op zijn Mittenbergse werkelijkheid, een reactie die gevoed werd door literaire ervaringen, door zijn lievelingsboeken ‘Robinson Crusoë’ en ‘Salinger’. Edgar beschouwt namelijk de fictionaliteit in deze literaire werken als alternatief voor zijn eigen werkelijkheid. Bij gebrek aan andere lectuur leest hij in Berlijn Goethes ‘Werther’, die als w.c.-papier(!) in zijn handen terecht is gekomen. Deze nieuwe literaire ervaring staat loodrecht tegenover zijn vroegere ervaringen met literatuur: Das war nichts Reelles. Reiner Mist. Ausserdem dieser Stil. Das wimmelte nur so von Herz und Seele und Glück und Tränen. Ich kann mir nicht vorstellen, dass welche so geredet haben sollen... (37) Terug in Berlijn zet Edgars vader, steunend op de informatie uit de Werther-brieven, zijn onderzoek voort en neemt contact op met de geliefde van zijn zoon (43-86). Mevrouw Schmidt alias Charlotte alias Charlie vertelt | |
[pagina 408]
| |
hem hoe zij met de kinderen uit haar kinderbewaarplaats Edgar ontmoette. Bij deze passage verstrekt Edgar toelichtingen over het ontstaan van zijn bandopnamen als Werther-citaten. Doordat hij zijn mening heeft herzien, ontstaat nu zelfs een zeker parallellisme met de handeling in Goethes ‘Werther’: Plenzdorfs held vindt hierin inspiratie voor zijn eigen leven, dat hij vanuit de literatuur interpreteert en dan niet alleen met brieven op band aan zijn kameraad Willi, maar ook met citaten in concrete situaties, bijv. tegenover Charlie of tegenover haar verloofde Dieter. Eigenlijk wil hij zich op die manier doen gelden, maar tegelijkertijd slaagt hij er ook in de actualiteit van Goethes kritiek te demonstreren: Es ist ein einförmiges Ding um das Menschengeschlecht. Die meisten verarbeiten den grössten Teil der Zeit, um zu leben, und das bisschen, das ihnen von Freiheit übrigbleibt, ängstigt sie so, dass sie alle Mittel aufsuchen, um es loszuwerden. (56), (100). Charlie karakteriseert Edgar als een idioot, waarmee deze het vanuit zijn Jenseits-perspectief onmiddellijk eens is (44) en wat hij naar het einde toe zelf steeds vaker herhaalt (83, 86, 109, 111, 114, 119, 126, 130, 135, 136, 137, 138, 140, 145, 147). Dit betekent dat Edgar Wibeau na zijn dood wel bereid is socialistische zelfkritiek uit te oefenen, wat hij tijdens zijn leven als vernederend ervaren heeft (15). Misschien is het Jenseits-perspectief een goede vondst van Plenzdorf om zich tegen staatskritiek te beschermen! Ten slotte komt vader Wibeau in de Berlijnse werkkring van zijn zoon terecht, waaruit opnieuw duidelijk wordt dat het boek rond tegenstrijdigheden is opgebouwd. Zo zegt Edgar Wibeau van Addi Berliner, brigadierGa naar eind5 van de bouwvakkers: ‘Du warst von Anfang an mein bester Feind’ (86), maar is ontgoocheld dat Addi zijn mening over hem, die allesbehalve positief is, eveneens heeft herzien: ‘Heute ist uns vieles klarer. Edgar war ein wertvoller Mensch’ (87). Edgar stelt ironisch vast: ‘Unsere unsterblichen Seelen waren verwandt’ (86-87) - beiden gaan nu inderdaad aan socialistische zelfkritiek doen, wat in de tekening van deze personages een ommezwaai betekent: de socialist Addi wordt menselijker voorgesteld, de individualist Edgar socialistischer. Kon men aanvankelijk stellen dat Plenzdorf als tegengewicht van brigadier Addi de sympathieke figuur van de oude Zaremba schiep om het socialisme min of meer te idealiseren, zo helt de weegschaal door Addi's zelfkritiek plots naar één zijde over! Hoe ongemotiveerd het onderzoek van vader Wibeau eigenlijk is, hoe weinig het er hem op aan komt de motieven van zijn zoon te doorgronden, blijkt | |
[pagina 409]
| |
wel het duidelijkst uit zijn reactie op Addi's mededeling dat Edgar eind oktober zijn vader in diens Berlijnse flat heeft opgezocht. Vader Wibeaus nieuwsgierigheid is zeer gering en zijn bewering ‘Bei mir war niemand’ (103) is voor Edgar een gelegenheid om over het bezoek bij zijn vader, vermomd als montteur, uit te weiden en op een paar toestanden in de DDR die de lezer uit de werkelijkheid kent, attent te maken, bijvoorbeeld: Er stand da in der Tür in Bademantel und in nagelneuen Jeans. Ich sah das sofort. Um die Zeit gab es in Berlin nämlich plötzlich echte Jeans. Keine Ahnung, warum. Aber es gab sie. Es war mal wieder kurz vor etwas. Es sprach sich natürlich sofort rum, jedenfalls in gewissen Kreisen. Sie verkauften sie in einem Hinterhaus, weil sie wussten, class kein Kaufhaus Berlins die Massen fassen konnte, die wegen der Jeans kamen. (104) Er wordt gesuggereerd dat er zich achter de spanbroeken een bepaalde levensfilosofie verbergt. Het boek telt meer dergelijke passages en het is naar mijn mening nieuw dat de DDR-literatuur dit soort werkelijkheid aan de rand van de socialistische maatschappij optekent. Daardoor is men geneigd deze dingen geïsoleerd te bekijken (en ontstaat er in het Westen sensatie) en ziet men over het hoofd dat er met de hele structuur van het verhaal iets niet klopt. De nasporingen van vader Wibeau zijn ongeloofwaardig, ze dienen slechts als vehikel voor de postume zelfkritiek van de held, ze zijn een pure kunstgreep. Trouwens, wordt niet ook de dood van de nieuwe Werther al te zeer ex negativo gemotiveerd? Het boek beweert immers dat DDR-jongeren geen seksuele problemen kennen en dat zelfmoord terwille van een vrouw in de hedendaagse socialistische maatschappij ondenkbaar is. Uit Goethes ‘Werther’ wordt weliswaar het handelings-stramien overgenomen, maar een zinvol alternatief voor Werthers zelfmoord is Wibeaus ongeval zeker niet. Het boek is dan wel niet zozeer een liefdesverhaal, Wibeaus ‘Leiden’ verhalen veeleer de moeilijkheden van een individualist in een maatschappij waarin het collectieve primeert: ze zijn het verhaal van individueel verzet en van gedwongen zelfkritiek aan deze opstandigheid. Men kan terecht doen opmerken dat de individuele gedragingen van Edgar Wibeau ten slotte toch in dienst van de gemeenschap staan - hij komt namelijk om door een kortsluiting bij het knutselen aan een uitvinding. Daarbij kan men echter moeilijk over het hoofd zien dat Edgar Wibeau na een kort liefdesavontuur op een zondagnamiddag in de gietende Berlijnse regen onder de druk van uiterlijke omstandigheden zeer snel dient te verongelukken: enerzijds is het over drie dagen Kerstdag en tegen die tijd wil zijn moeder hem komen opzoeken, anderzijds mag hij | |
[pagina 410]
| |
niet nog eens een dag van zijn werk wegblijven of het collectief komt hem halen. En bovendien kan hij sowieso niet meer lang in het op afbraak staande huis onderduiken, want de bulldozers zijn reeds gevaarlijk dicht genaderd. Al deze pogingen kunnen mijns inziens het ongeval niet plausibel maken. Nochtans is dit ongeval onmisbaar in het verhaal omdat dit precies van Edgar Wibeau een held maakt.
***
Het tijdschrift Sinn und Form dat de discussie over Plenzdorf in de DDR met de publikatie van de tekst heeft in gang gezet, heeft verklaard zeer bepaalde voorstellingen over waarde en betekenis van Plenzdorfs werk te hebben. Het wijde die echter pas aan het einde van de discussie publiceren. Aan het begin van de discussieGa naar eind6 staat het officiële afwijzende oordeel van de bekende jurist professor Kaul, die in een brief aan het tijdschrift de volgende bezwaren oppert: ten eerste, de parodistische verhouding van Goethes Werther en Plenzdorfs Wibeau, die Kaul als een ‘onaangepaste’ karakteriseert; ten tweede, het ontbreken van een positieve tegenfiguur naast Wibeau, die niet representatief is voor de jeugd in de DDR. Kaul verwijt de redactie verder dat ze de tekst zonder begeleidende commentaar heeft gepubliceerd, waarin ze had moeten wijzen op de vervalsing van de socialistische werkelijkheid. Naar aanleiding van deze kritiek stelt Wilhelm Girnus, sinds 1964 hoofdredacteur van het tijdschrift, aan zijn lezers een reeks vragen. Hij vraagt naar de oorzaken van het succes van Plenzdorfs werk, naar de relatie tussen Goethes ‘Werther’ en die van Plenzdorf, naar de taak van de kunst in de maatschappij en naar het verschil tussen een literair werk en een documentaire. Uit de verschillende reacties blijkt vooral een grote invloed te zijn uitgegaan van de toneelversie in Halle: jonge mensen schijnen in Edgar Wibeau hun eigen problemen herkend te hebben. De dichter Stephan Hermlin in de Berlijnse discussie ziet hierin de belangrijkste verdienste van Plenzdorfs stuk. De regisseur Horst Schönemann bericht over zijn ervaringen tijdens de voorbereiding van de opvoering in Halle en heeft het vooral over opvoedingsproblemen. Iedereen is het erover eens dat het stuk zijn succes aan zijn maatschappelijke relevantie te danken heeft. Wolfgang Kohlhaase ziet de functie van de literatuur in het beschrijven van een realiteit die zelfs niet ideaal is en besluit dat van deze literatuur bijgevolg niet kan worden verwacht dat ze ideale figuren zou beschrijven. Midden in de Berlijnse discussie komt ook de auteur Plenzdorf heel even | |
[pagina 411]
| |
aan het woord. Belangrijk lijkt mij wat hij vertelt over het ontstaan van zijn boek. Niemand gaat hierop in, maar dit is niet zo opvallend. Men krijgt immers vlug de indruk dat alle deelnemers aan de discussie vooraf hun mening hebben opgeschreven en dan één voor één aan de beurt komen. Plenzdorf zegt: Werther stand nie auf dem Lehrplan. Aber der Autor sprach einfach gegen sich selbst nach dem, wie einem in der Schule das Erbe ‘nahe’ gebracht wird. Die spätere Werther-Lektüre war dann mit Abstand und natürlich nicht mehr naiv, etwa 1968. Es ging mir da im Prinzip wie Edgar Wibeau. Zunächst sah ich nur die Aktualität bestimmter Textstellen, von denen ich dann einige verwendet habe, später mehr. Misschien zijn deze laatste woorden een verklaring voor het gekunstelde karakter van het boek. Een tweede uitvoerige bijdrage tot de discussie over Plenzdorf brengt Sinn und Form in het julinummer van 1973.Ga naar eind8 Aangemoedigd door de Berlijnse discussie, waar al zeer veel werd voorgezegd, komen ook leeftijdgenoten van Edgar Wibeau aan het woord, die bijna allemaal enthousiast zijn en Sinn und Form loven, of om het met een kritische opmerking van Edgar Wibeau samen te vatten: Erst sagten alle anwesenden Lehrer und Ausbilder, was wir daraus zu lernen haben, und dann sagten wir, was wir daraus gelernt haben. (42) Tot besluit kan men zeggen dat Plenzdorfs ‘Sturm und Drang’ in de DDR goed werd ‘opgevangen’. Het zevende schrijverscongres bevestigt deze zienswijze door met geen woord over Plenzdorf te reppen. Midden in de uitvoerige berichtgeving van de partijkrant Neues Deutschland - literaire gebeurtenissen zorgen in de arbeiders- en boerenstaat voor koppen op de frontpagina: de doelstellingen van politiek en kunst zijn immers dezelfde, literatuur is met het socialistische leven onafscheidelijk verbonden - verschijnt een foto met o.a. staatschef Erich Honecker en Ulrich Plenzdorf met onmiddellijk daaronder, zuiver toevallig maar zeer dubbelzinnig, de | |
[pagina 412]
| |
titel van een artikel van Jurek Becker over de resonantie van de DDR-literatuur in de BRD: ‘Eine “plötzliche Liebe” mit Hintergedanken’, in het artikel doelend op de zogenaamde ‘gesamtdeutsche’ hoop, die de Bondsrepubliek nog niet helemaal heeft laten varen ondanks Willy Brandts ontspanningspolitiek, maar door de foto de woorden van Honecker in herinnering roepend, die eind mei op het negende congres van het Centrale Comité van de SED ‘die in verschiedenen Theaterstücken und Filmen dargestellte Vereinsamung und Isolierung des Menschen von der Gesellschaft’Ga naar eind9 gelaakt had en daarbij zonder namen te noemen op de eerste plaats Plenzdorfs stuk en diens film ‘Die Legende von Paul und Paula’ op het oog had. Van de literator in de DDR wordt immers verwacht dat hij op een realistische manier de belangen van de arbeidersklasse waarachtig en partijdig beschrijft, zonder gekunstelde omwegen. Wilhelm Girnus van zijn kant ziet in de kritiek van de SED niet zozeer een veroordeling van Plenzdorf als een wenk om het talent van de auteur te leiden, opdat deze in de toekomst meer aandacht zou besteden aan de dialectische verhouding van individu en maatschappij. Hij suggereert dat Plenzdorf ‘te spontaan’ geschreven heeft - wat in strijd is met Plenzdorfs versie over het ontstaan van het boek - waardoor zijn wereldbeschouwelijke bewustheid te kort is gekomen. Girnus ziet in Plenzdorfs literair debuut een parodistische omkering van Goethes Werther-tragedie en karakteriseert Wibeau als ‘komische held’. De DDR-lezer wordt ook gezegd waar hij om moet lachen: Lachen über Wibeau hier an dieser Stelle besagt: Der Sozialismus siegt. Zo wordt er om de postume socialistische held Wibeau gelachen: in het Oosten om een komische held, in het Westen om een tragische. Ligt de sleutel voor het succes van literaire werken in hun polyinterpretabiliteit? |
|