Kroniek
André Demedts / Verhalen van Ruyslinck
De verliefde akela, Paris-Manteau, Amsterdam & Brussel 1973. 126 blz.
Deze bundel bevat vooreerst de novelle die haar titel aan de hele verzameling geleend heeft en vervolgens nog vier korte verhalen met overwegend satirische, soms tot weemoed geneigde en daardoor humoristische inhoud. In Twaalf miljoen gaatjes klaagt de schrijver de zieldodende eentonigheid aan van veel werk, dat in de fabrieken aan de lopende band verricht wordt. Achter zijn kritiek rijst de vraag, dezelfde eigenlijk die Péguy reeds in het begin van deze eeuw gesteld heeft: zouden wij niet beter naar het vroegere, rustiger handwerk van de ambachtsman terugkeren? Streuvels, die was voor een maatschappij zonder geldbejag, waar iedereen met weinig tevreden kon zijn, zou zeker bevestigend geantwoord hebben. Maar wat dan met onze welvaart en de ontwikkelingshulp, onze universiteiten en cultuur? Soms hebben wij wel heimwee naar de hak waarmee bieten gezet en de bijl waarmee bomen geveld worden, maar mogen wij die werktuigen aan onze jeugd toewensen omdat zij niet weet wat handenarbeid betekent? De stem van Ruyslinck heeft weleens anders geklonken. Of is het zo dat alle maatschappijkritiek, welke richting zij ook uit moge gaan, door een romantisch verlangen naar een droomleven in de natuur, bij het hart van de dingen is ingegeven?
In Ruyslincks tweede verhaal, Het onderhoud, steekt hij de draak met een jonge romancier, die door een uitgever genezen wordt van de begoochelingen die hij over zijn meesterstuk koesterde. Een beetje wranger dan Hildebrand en onze Tony het zouden gedaan hebben, even behendig, slaagt hij erin om zijn personages psychologisch te doorlichten, zodat het geen karikaturen worden en aanvaardbare mensen blijven. Niet minder knap is in De receptie de beschrijving van de opdringerige intrigant, die zich van de ene naar de andere machtshebber spoedt en voorwendt hem ooit gekend of ontmoet te hebben, om voorspraak of een profijtje af te troggelen. Die kritiek is spitser en voor de nadenkende lezer ook pijnlijker geworden. Instellingen, structuren en misstanden kunnen verankerd of omgekeerd worden, maar wat is er met de mens te beginnen? Moeten wij zoals het nu op velerlei tonen gezongen wordt aan zijn oorspronkelijke goedheid geloven en wat kunnen wij dan om het kwaad, waardoor hij zich liet besmet-